ECLI:NL:RBROT:2015:9268

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 december 2015
Publicatiedatum
15 december 2015
Zaaknummer
10/700593-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering terugplaatsing tijdens voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel

Op 15 december 2015 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak betreffende de vordering van de officier van justitie tot terugplaatsing van de veroordeelde in een justitiële inrichting voor jeugdigen, na de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel. De veroordeelde, geboren in 1994, had eerder een PIJ-maatregel opgelegd gekregen voor diefstal met geweld en poging tot afpersing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden die door de reclassering waren gesteld. De reclassering adviseerde terugplaatsing, maar de rechtbank oordeelde dat de recente positieve ontwikkeling van de veroordeelde bij een opvang voor dak- en thuisloze jongeren niet verstoord mocht worden. De rechtbank heeft de vordering tot terugplaatsing afgewezen en de bijzondere voorwaarden van de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel gewijzigd om beter aan te sluiten bij de huidige situatie van de veroordeelde. De rechtbank benadrukte het belang van begeleiding en toezicht door de reclassering en de medewerking van de veroordeelde voor het slagen van de begeleiding. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, waarbij de jongste rechter niet in staat was om de beschikking mede te ondertekenen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team Jeugd
Parketnummer: 10/700593-12
Datum uitspraak: 15 december 2015

BESCHIKKING

van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering van de officier van justitie in dit arrondissement na voorwaardelijke beëindiging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel), opgelegd aan:

[Naam veroordeelde] , hierna te noemen de veroordeelde,

geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
doch feitelijk verblijvende te [adres] ,
raadsman mr. M.B. Brouwer, advocaat te ’s-Gravenhage.

PROCEDURE

Bij vonnis van deze rechtbank, uitgesproken op 21 maart 2013, is aan de veroordeelde ter zake van de voortgezette handeling van diefstal met geweld en bedreiging met geweld en poging tot afpersing, in vereniging gepleegd, de PIJ-maatregel opgelegd.
Bij beschikking van 19 mei 2015 is de vordering tot verlenging van de PIJ-maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen afgewezen.
Bij afzonderlijke beschikking van 19 mei 2015 is de vordering tot het vaststellen van voorwaarden tijdens de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel toegewezen en zijn met ingang van 9 juni 2015 voor de duur van de voorwaardelijke beëindiging de volgende bijzondere voorwaarden die het gedrag van de veroordeelde betreffen gesteld, te weten dat de veroordeelde:
- zich op door Reclassering Nederland te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zal wonen op het adres van de moeder van de veroordeelde, te weten Ellewoutsdijk 221, 3086 LT te Rotterdam en niet zal veranderen van huisvesting zonder toestemming van de reclassering;
- een dagbesteding zal hebben in de vorm van (vrijwilligers)werk en/of een opleiding
(Changes by Sport 2.0 en ABR Industrieel) en zich inzet in om deze te behouden en daar openheid over geeft aan de reclassering en niet zal veranderen van dagbesteding zonder toestemming van de reclassering;
- een aantoonbaar inkomen zal hebben en daar openheid over zal geven aan de reclassering;
- zich zal onthouden van het gebruik van verdovende middelen en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek;
- zich onder ambulante behandeling zal stellen bij YOUZ (BoumanGGZ) of
een soortgelijke instelling voor zijn middelengebruik, indien en zolang de reclassering dit nodig acht.
Op 27 juli 2015 heeft de officier van justitie een vordering tot terugplaatsing van de veroordeelde in een justitiële jeugdinrichting dan wel in een penitentiaire inrichting ingediend, omdat de veroordeelde zich binnen de proeftijd niet heeft gehouden aan de aanwijzingen van de reclassering. Hierbij is verwezen naar het schrijven van de reclassering van 15 juli 2015.
De behandeling van de vordering is op 6 augustus 2015 ter terechtzitting voor de duur van vier maanden aangehouden.
De behandeling van de vordering heeft vervolgens plaatsgevonden op de terechtzitting van
1 december 2015. De officier van justitie mr. A.P.G. de Beer, de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman en mw. K. El Bouchtaoui, reclasseringswerker, zijn gehoord.

BEVOEGDHEID

De rechtbank is bevoegd van de vordering kennis te nemen, aangezien zij in eerste aanleg heeft kennis genomen van de misdrijven ter zake waarvan de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is gelast.

ONTVANKELIJKHEID

Het openbaar ministerie kan worden ontvangen in zijn vordering nu de vordering op grond van artikel 77tb derde lid van het Wetboek van Strafrecht tijdens de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel is ingediend.

BEOORDELING

De reclassering heeft ter terechtzitting verklaard dat de veroordeelde zich gedurende de begeleiding niet heeft gehouden aan de door de reclassering gegeven aanwijzingen en de gestelde bijzondere voorwaarden. In het rapport van 15 juli 2015 is geadviseerd de veroordeelde terug te plaatsen in een inrichting. De reclassering heeft op 24 november 2015 een aanvullend rapport opgesteld, waaruit blijkt dat de situatie ongewijzigd is gebleven. Ter toelichting is aangegeven dat de reclassering niet goed weet hoe zij de begeleiding van de veroordeelde verder vorm dient te geven. De veroordeelde gaat vooral zijn eigen gang en de reclassering kan niet goed beoordelen of dat door onwil of door onmacht van de veroordeelde komt. De veroordeelde verblijft thans bij [Opvang voor dak- en thuisloze jongeren] . Mogelijk biedt deze vorm van begeleid wonen hem meer rust en structuur en zodoende meer mogelijkheden tot begeleiding. De reclassering heeft ter terechtzitting haar advies van
24 november 2015, om nog niet over te gaan tot terugplaatsing maar de situatie voorlopig nog te monitoren, gehandhaafd.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting geconcludeerd tot afwijzing van de vordering. Hij vordert de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel om te zetten in een onvoorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel. De officier van justitie is van mening dat de veroordeelde meerdere kansen heeft gehad en dat hij die heeft verspeeld. De veroordeelde gaat zijn eigen gang, waardoor de reclassering hem niet kan begeleiden. Een terugplaatsing heeft onder deze omstandigheden echter geen zin, tenzij de veroordeelde langdurig wordt teruggeplaatst. Een langdurige terugplaatsing heeft echter geen meerwaarde.
De veroordeelde en de raadsman hebben zich verzet tegen toewijzing van de vordering tot terugplaatsing tijdens de voorwaardelijke beëindiging. De raadsman heeft bepleit de vordering af te wijzen, teneinde de veroordeelde nog een kans te geven. De veroordeelde heeft zich weliswaar niet volledig aan de aanwijzingen van de reclassering en de gestelde bijzondere voorwaarden gehouden, maar heeft wel een aantal zaken zelfstandig geregeld. De veroordeelde verblijft thans bij [Opvang voor dak- en thuisloze jongeren] , een vorm van begeleid wonen, waar hij zeer positief over is. Hij is ook gemotiveerd voor deze plaatsing. Een terugplaatsing zou niet in het belang van de veroordeelde zijn, nu hij wel degelijk gebaat is bij een vorm van begeleiding en voorwaarden.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat de met ingang van 1 juli 2012 geldende wettelijke bepalingen van toepassing zijn. De PIJ-maatregel is op 21 maart 2013 opgelegd. De feiten ten aanzien waarvan de PIJ-maatregel is opgelegd, zijn gepleegd op respectievelijk 28 juli 2012 en 19 november 2012.
Ingevolge het met ingang van 1 juli 2012 geldende en op de onderhavige zaak van toepassing zijnde artikel 77s, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht eindigt de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen na twee jaar voorwaardelijk - tenzij de maatregel wordt verlengd op de wijze als bedoeld in artikel 77t -, waarbij op grond van artikel 77ta eerste lid onder a en b, de algemene voorwaarden komen te gelden dat de veroordeelde geen nieuwe strafbare feiten mag plegen en dat hij zijn medewerking dient te verlenen aan het toezicht door de jeugdreclassering of - indien hij inmiddels achttien jaar oud is -, de reclassering. Het tweede lid van artikel 77ta geeft vervolgens aan dat met het toezicht op de naleving van de voorwaarden het openbaar ministerie is belast en dat zij over de wijze waarop de veroordeelde aan de voorwaarden voldoet door de gecertificeerde instelling, de reclasseringsinstelling of de reclasseringsambtenaar als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt ingelicht.
Ingevolge het met ingang van 1 juli 2012 geldende en op de onderhavige zaak van toepassing zijnde artikel 77tb, derde lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht kan worden bepaald dat de veroordeelde zich binnen het jaar van de voorwaardelijke beëindiging PIJ-maatregel dient te houden aan te stellen bijzondere voorwaarden die het gedrag van de veroordeelde betreffen.
Ingevolge artikel 77tb, derde lid, onder c, van het Wetboek van Strafrecht kan de rechter bevelen de jeugdige tijdens de voorwaardelijke beëindiging wordt teruggeplaatst in een inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, dan wel, indien de jeugdige inmiddels de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, in een penitentiaire inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Penitentiaire beginselenwet dan wel een inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden.
Ingevolge artikel 77tb, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht kan de rechter de duur van de terugplaatsing als in het derde lid, onderdeel c bepalen. Deze duur kan de duur van de voorwaardelijke beëindiging niet overschrijden en bedraagt ten hoogste een jaar. Bij herhaalde terugplaatsing kan de totale duur van de terugplaatsingen de maximale duur van een jaar niet overstijgen. Een terugplaatsing kan maximaal twee keer worden toegepast.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is vast komen te staan dat de veroordeelde zich niet dan wel onvoldoende heeft gehouden aan de aanwijzingen van Reclassering Nederland. De veroordeelde heeft ter terechtzitting van
6 augustus 2015 een allerlaatste kans gehad om te laten zien dat hij de afspraken kon nakomen en zich aan de voorwaarden kon houden die hem zijn opgelegd. Uit het rapport van 24 november 2015 van Reclassering Nederland blijkt dat de veroordeelde deze kans niet heeft gegrepen en zich niet of nauwelijks aan de voorwaarden houdt die zijn gesteld. De rechtbank kan derhalve in beginsel de terugplaatsing van de veroordeelde in een justitiële jeugdinrichting dan wel penitentiaire inrichting bevelen.
Echter, ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zeer recent de beschikking heeft gekregen over een plek bij [Opvang voor dak- en thuisloze jongeren] . Dit betreft een vorm van begeleid wonen. Aldaar wordt hem ook een vorm van dagbesteding geboden. De veroordeelde is gemotiveerd voor zijn verblijf bij [Opvang voor dak- en thuisloze jongeren] en werkt tot op heden goed mee aan de begeleiding die hem daar wordt geboden. Een terugplaatsing in een justitiële jeugdinrichting of een penitentiaire inrichting kan deze positieve ontwikkeling, hoe pril deze ook is, doorkruisen en zijn weerslag hebben op het realiseren van de doelen, hetgeen ook volgt uit het rapport van Reclassering Nederland van 24 november 2015.
De veroordeelde is naar het oordeel van de rechtbank nog steeds gebaat bij begeleiding en toezicht door de reclassering en zal om die reden de vordering van de officier van justitie van 27 juli 2015 afwijzen. Dat geldt eveneens voor de ter terechtzitting ingediende vordering tot omzetting van de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel in een onvoorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel, mede nu daarvoor een wettelijke grondslag ontbreekt. Daarnaast zal de rechtbank de bij beschikking van 19 mei 2015 gestelde bijzondere voorwaarden wijzigen, teneinde deze voorwaarden meer te laten aansluiten bij de huidige situatie van veroordeelde.
De rechtbank overweegt dat het slagen van de begeleiding en de daarbij behorende doelen valt of staat met de medewerking van de veroordeelde, het toezicht van de reclassering alsook de bereidheid van de officier van justitie om bij niet-naleving daarvan consequenties te verbinden aan de alsdan ontstane situatie.

BESLISSING

De rechtbank
wijst afde vordering tot terugplaatsing van de veroordeelde in een justitiële inrichting voor jeugdigen dan wel een penitentiaire inrichting;
wijzigtde bij beschikking van 19 mei 2015 in het kader van voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel gestelde bijzondere voorwaarden, in die zin dat deze thans komen te luiden dat de veroordeelde:
- zal wonen bij [Opvang voor dak- en thuisloze jongeren] , en niet zal veranderen van huisvesting zonder toestemming van de reclassering;
- een vorm van dagbesteding zal hebben, al dan niet in de vorm van een opleiding of werk, en zich inzet om deze te behouden en daar openheid over geeft aan de reclassering en niet zal veranderen van dagbesteding zonder toestemming van de reclassering;
- zich op door Reclassering Nederland te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- een aantoonbaar inkomen zal hebben en daar openheid over zal geven aan de reclassering;
- zich zal onthouden van het gebruik van verdovende middelen en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek;
- zich onder ambulante behandeling zal stellen bij YOUZ (BoumanGGZ) of een soortgelijke instelling voor zijn middelengebruik, indien en zolang de reclassering dit nodig acht.
Deze beslissing is genomen door
mr. G.M. Paling, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. J. de Gans en J. Leyenaar-Holleman, rechters, in tegenwoordigheid van V.E. Scholtens griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 december 2015.
De jongste rechter is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.
Tegen deze beslissing kan het openbaar ministerie binnen veertien dagen na dagtekening en de veroordeelde binnen veertien dagen na betekening daarvan hoger beroep instellen bij het Gerechtshof te Den Haag.