In deze huurzaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 18 september 2015, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een tante van gedaagde, en gedaagde, die sinds 1 januari 2013 een woning huurt. De huurovereenkomst was mondeling tot stand gekomen, waarbij gedaagde maandelijks € 670,00 aan huur betaalde. Eiseres vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en betaling van servicekosten en verwarmingskosten, maar gedaagde betwistte de vordering en stelde dat er geen huurovereenkomst met eiseres bestond, maar met haar echtgenoot.
De procedure begon met een exploot van dagvaarding op 23 januari 2015, gevolgd door verschillende processtukken. Eiseres stelde dat gedaagde in gebreke was met de betaling van servicekosten en verwarmingskosten, en dat er een huurachterstand was ontstaan. Gedaagde voerde aan dat hij altijd het afgesproken bedrag van € 670,00 had betaald en dat er geen servicekosten waren overeengekomen. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde niet tekort was geschoten in zijn verplichtingen, omdat hij het bedrag van € 670,00 had betaald en er geen bewijs was dat er servicekosten of verwarmingskosten waren afgesproken.
De kantonrechter wees de vordering van eiseres af, oordeelde dat er geen grond was voor ontbinding van de huurovereenkomst en dat eiseres als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten werd veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in huurovereenkomsten en de noodzaak voor verhuurders om hun vorderingen goed te onderbouwen.