In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 december 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen W. [eiser] B.V. en 2NG INVESTMENTS B.V. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. van Bunge, vorderde de schorsing van een concurrentiebeding dat was overeengekomen bij de verkoop van aandelen in twee vennootschappen, Wandflex B.V. en Procoat Techniek B.V. De eiser stelde dat het concurrentiebeding, dat een duur van tien jaar had, niet meer van toepassing was nu Wandflex in staat van faillissement was verklaard en 2NG geen belang meer had bij handhaving van het beding. De gedaagde, 2NG, vertegenwoordigd door advocaat mr. V.H.B. Kruit, voerde verweer en stelde dat het concurrentiebeding ook ter bescherming van Procoat was bedoeld, die nog steeds actief was in de markt.
De voorzieningenrechter overwoog dat de belangenafweging niet in het voordeel van de eiser uitviel. De rechtbank oordeelde dat het concurrentiebeding, dat ook betrekking had op de activiteiten van Procoat, nog steeds van belang was voor 2NG. De voorzieningenrechter achtte het niet aannemelijk dat de bodemrechter in een toekomstige procedure zou oordelen dat de termijn van tien jaar onredelijk was, en concludeerde dat de vorderingen van de eiser zowel primair als subsidiair moesten worden afgewezen. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten van 2NG, die op € 1101,00 werden begroot.