In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de waardering van een voormalig schoolgebouw, dat door eiseres en haar partner gezamenlijk wordt geëxploiteerd. De heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep had de waarde van het pand voor het belastingjaar 2015 vastgesteld op € 1.480.000,-, met een waardepeildatum van 1 januari 2014. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardebepaling, wat leidde tot een ongegrond verklaard bezwaar door de heffingsambtenaar. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 16 november 2015 is de waarde van het pand ter discussie gesteld. Eiseres betoogde dat de waarde te hoog was en stelde dat deze ten hoogste € 650.000,- zou moeten zijn, onderbouwd met een taxatierapport van Wijnstra makelaardij. De heffingsambtenaar verdedigde in beroep een waarde van € 1.163.000,-, onderbouwd met een taxatierapport van taxateur G. Pragt. De rechtbank heeft overwogen dat de waarde op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde hoger uitkomt dan de waarde in het economisch verkeer, en dat de wet voorschrijft dat in dat geval de gecorrigeerde vervangingswaarde moet worden aangehouden.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de door eiseres voorgestane waarde van € 650.000,- niet aannemelijk is gemaakt, en dat de door de heffingsambtenaar verdedigde waarde van € 1.163.000,- terecht is. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de WOZ-beschikking gewijzigd, waarbij de waarde voor het belastingjaar 2015 is vastgesteld op € 1.163.000,-. Tevens is bepaald dat de heffingsambtenaar het door eiseres betaalde griffierecht dient te vergoeden. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag.