ECLI:NL:RBROT:2015:8981

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 december 2015
Publicatiedatum
8 december 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 244
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht opgelegde aanslag havengelden door gemeente Goeree-Overflakkee

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de eigenaar van een boot, en de heffingsambtenaar van de gemeente Goeree-Overflakkee. Eiser had een aanslag havengelden ontvangen voor de periode van 1 april 2014 tot en met 31 december 2014, ter hoogte van € 324,-. Eiser stelde dat hij geen abonnement had afgesloten bij de gemeente en geen gebruik maakte van gemeentelijke diensten, waardoor de aanslag ten onrechte was opgelegd. De rechtbank overwoog dat op basis van artikel 229 van de Gemeentewet de gemeente het recht heeft om havengelden te heffen voor het gebruik van de haven en de diensten die daarbij worden verleend. De rechtbank concludeerde dat eiser wel degelijk gebruik had gemaakt van de haven en de bijbehorende diensten, waardoor de aanslag terecht was opgelegd.

Eiser voerde verder aan dat hij dubbele belasting betaalde, omdat hij huur betaalde voor de ligplaats van zijn boot aan een derde partij, die op zijn beurt havengeld aan de gemeente betaalde. De rechtbank oordeelde dat de huur en het havengeld op verschillende grondslagen zijn gebaseerd en dat de aanslag dus niet onterecht was. Ook de stelling van eiser dat de berekening van de aanslag onduidelijk was, werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeerde dat de aanslag correct was berekend op basis van de geldende tarieven.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 11 december 2015, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 15/244

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 december 2015 in de zaak tussen

[eiser],

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Goeree-Overflakkee, verweerder,

gemachtigde: mr. J.K Lanser.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 27 mei 2014 voor de periode van 1 april 2014 tot en met 31 december 2014 een aanslag havengelden opgelegd ten bedrage van € 324,- (de aanslag).
Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 8 december 2014 (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar van eiser hiertegen ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2015. Eiser is verschenen. Verweerder is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is eigenaar van een boot genaamd [a]. De boot is acht meter lang en ligt in de haven van [b]. De aanslag is ten aanzien hiervan opgelegd.
2. Eiser voert aan dat hij geen abonnement heeft afgesloten bij de gemeente Goeree-Overflakkee en geen gebruik maakt van diensten van de gemeente, zodat de aanslag ten onrechte is opgelegd.
2.1
Op grond van artikel 229, aanhef en onder a en b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van:
a. het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen of van voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn;
b. het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
Op basis van dit artikel heeft de gemeenteraad van Goeree-Overflakkee de verordening haven- en kadegelden 2014 (hierna: de Verordening) vastgesteld.
Op grond van artikel 3 van de Verordening wordt onder de naam havengeld een recht geheven voor het gebruik van de haven met een vaartuig en voor het genot van door of vanwege de gemeente in verband hiermee verleende diensten.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Verordening wordt het havengeld geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij de verordening horende tarieventabel (hierna: de Tarieventabel)
Op grond van punt 2.3.1 van de bij de Tarieventabel bedraagt het havengeld in de haven van [b] voor een abonnement voor een pleziervaartuig per meter van de lengte per kalendermaand, € 4,50.
2.2
Niet in geschil is dat de boot van eiser in de periode van 1 april tot 31 december 2014 in de haven van [b] heeft gelegen.
Hiermee maakt eiser gebruik van de haven en heeft eiser tevens het genot van de door de gemeente verleende diensten in verband hiermee, zodat aan het belastbare feit dat volgt uit artikel 3 van de Verordening is voldaan. Verweerder betoogt terecht dat artikel 229 van de Gemeentewet de gemeente de mogelijkheid biedt om de kosten voor de verleende diensten voor laten functioneren van de haven (gedeeltelijk) te verhalen middels havengelden. Uiteen is gezet dat deze kosten onder andere bestaan uit de kosten voor de havenmeester, het havenkantoor, het uitbaggeren, het bedienen van de sluis en het stutten. In dit geval vaart eiser bijvoorbeeld door de uitgebaggerde vaargeul.
2.3
Voorts is niet in geschil dat eiser geen abonnement heeft afgesloten zoals bedoeld in punt 2.3 van de Tarieventabel, terwijl eiser wel op deze grondslag is aangeslagen. Eiser is hiermee echter zeker niet in zijn belangen geschaad, omdat het opgelegde tarief op basis van een abonnement lager is dan indien het tarief was toegepast dat geldt zonder abonnement in de zin van de Tarieventabel. Verweerder merkt terecht op dat uit de Tarieventabel dan een tarief van € 13,20 per dag zou volgen, in plaats van € 36,- per maand, zoals nu het geval is.
2.4
De beroepsgrond faalt.
3. Eiser voert aan dat hij een dubbele belasting betaalt, omdat hij huur betaalt aan de heer [c] (hierna: [c]) voor het gebruik van de ligplaats van de boot. [c] betaalt al havengeld aan de gemeente. De aanslag is daarom ten onrechte opgelegd.
3.1
De gemeente is eigenaar van het water in de haven van [b]. [c] huurt een gedeelte hiervan van de gemeente en op zijn beurt verhuurt [c] dit weer aan eiser.
De huur die eiser voor de ligplaats betaalt heeft dus betrekking op de huur van het stukje water van 8 bij 3,20 meter, het gedeelte water waarin de boot ligt. Zoals reeds overwogen biedt de Gemeentewet los hiervan de mogelijkheid om de kosten die gemaakt worden voor de gehele haven (gedeeltelijk) te verhalen via havengelden. De door eiser betaalde huur betreft een vergoeding voor het “liggen” en is geen havengeld. Deze huur en het havengeld zijn op een andere grondslag gebaseerd en hebben op andere zaken betrekking.
3.2
Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
4. Eiser voert aan dat berekening van de hoogte van de aanslag onduidelijk is.
Zoals verweerder terecht opmerkt volgt uit punt 2.3.1 van de Tarieventabel een (abonnements)tarief van € 4.50 per meter boot per maand. Nu niet in geschil is dat de boot van eiser acht meter lang is en dat deze negen maanden in 2014 in de haven van [b] heeft gelegen, is de aanslag op een juist bedrag vastgesteld (4.50*8*9).
Deze beroepsgrond faalt eveneens.
5. Voor zover eiser ter zitting heeft betoogd dat de zogenoemde opbrengstlimiet die volgt uit artikel 229b van de gemeentewet is overschreden omdat de opbrengsten van de havengelden de kosten voor het laten functioneren van de haven van [b] overschrijden, faalt dit betoog, reeds omdat de opbrengstlimiet moet worden toegepast op het totaal aan opbrengsten en kosten van alle havens in de gemeente Goeree-Overflakkee.
Overigens heeft verweerder ter zitting uit de begroting voor de havens van de gemeente Goeree-Overflakkee geciteerd en daarmee gelet op de niet onderbouwde stelling van eiser aannemelijk gemaakt dat de opbrengstenlimiet niet is overschreden.
6. Voor zover eiser ter zitting heeft gesteld dat de Verordening onredelijk is, omdat voor het liggen in de haven van [b] meer havengeld moet worden betaald dan in de andere havens van de gemeente Goeree-Overflakkee, heeft verweerder dit weerlegd door er op te wijzen dat het voorzieningenniveau in de haven van [b] (een stuk) hoger is dan in de andere havens.
7. Voorts is de uitspraak waar eiser ter zitting naar heeft verwezen, zoals verweerder onbestreden heeft gesteld, een uitspraak die geen betrekking had op een opgelegde aanslag havengelden. Ook hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat de aanslag ten onrechte of voor een te hoog bedrag is opgelegd. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A.C. van Nifterick, voorzitter, en mrs. A.P. Hameete en C.F.J de Jongh, leden in aanwezigheid van mr. M. Noordegraaf, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 december 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer).