ECLI:NL:RBROT:2015:8976

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 december 2015
Publicatiedatum
8 december 2015
Zaaknummer
10/690032-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere voorwaarde schadevergoeding in strafzaak

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 december 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van diefstal en medeplichtigheid aan diefstal. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte een bijzondere voorwaarde opgelegd zou krijgen, namelijk de verplichting om binnen een jaar na aanvang van de proeftijd een bedrag van € 1.000,-- te betalen aan de erven van het slachtoffer. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen, omdat de wetgever in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering geen mogelijkheid heeft gecreëerd voor het opleggen van een schadevergoeding in gevallen waarin het slachtoffer niet als gevolg van het tenlastegelegde feit is overleden. De rechtbank oordeelde dat het niet aan hen was om via een bijzondere voorwaarde een schadevergoeding op te leggen, aangezien de wet specifieke waarborgen kent die niet van toepassing zijn in dit geval. Bovendien is het voor de rechtbank niet eenvoudig om vast te stellen wie de erven van het slachtoffer zijn en of zij aanspraak willen maken op een schadevergoeding. De rechtbank benadrukte dat de nabestaanden de mogelijkheid hebben om hun schade via de civiele rechter te verhalen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen een bankpas heeft weggenomen en daarmee geldbedragen heeft gepind. De verdachte is vrijgesproken van het tweede feit, omdat niet bewezen kon worden dat zij aanwezig was bij het pinnen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 31 dagen, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 60 uur. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder het feit dat zij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in acht heeft genomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/690032-15
Datum uitspraak: 8 december 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
gemachtigd raadsvrouw C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 24 november 2015.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Blom heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 31 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde dat de verdachte binnen een jaar na aanvang van de proeftijd een bedrag van € 1.000,-- zal betalen ten behoeve van de erven [slachtoffer], over te maken op het rekeningnummer van de landelijke schadebemiddelingsrekening van het openbaar ministerie Rotterdam, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 120 uur.

4.Waardering van het bewijs

Vrijspraak feit 2 primair
Vast staat dat de verdachte niet aanwezig was bij het pinnen en aldus geen enkele rol had in de uitvoering van het feit. Daarnaast blijkt uit het dossier en de behandeling ter terechtzitting niet van enige betrokkenheid van de verdachte bij het voornemen of het plan om te gaan pinnen. Aldus kan de verdachte niet in het verlengde van het medeplegen van de diefstal van de bankpas (feit 1) worden aangemerkt als medepleger van het pinnen met deze gestolen pas (feit 2 primair). Het onder 2 primair ten laste gelegde is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij,
op 7 december 2014 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een
bankpas, toebehorende aan [slachtoffer];
2. subsidiair
[naam] en zijn mededaders
op 7 december 2014 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
hebbenweggenomen
geldbedragen van € 1000 en € 4950, toebehorende aan [slachtoffer],
waarbij
[naam]en zijn mededaders de weg te nemen goederen onder
hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel,
te weten door met een bankpas met bijbehorende pincode, tot het gebruik
waartoe hij,
[naam]en zijn mededaders niet gerechtigd waren,
voornoemde geldbedragen te pinnen van een rekening van voornoemde [slachtoffer],
bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen en aldaar opzettelijk behulpzaam is geweest
en opzettelijk gelegenheid, middelen en inlichtingen heeft verschaft
door voornoemde bankpas van die [slachtoffer]
te stelen en ervoor te zorgen dat die pas in het bezit is gekomen van die [naam] en zijn mededaders.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.

diefstal door twee of meer verenigde personen.

2.subsidiair

medeplichtigheid aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met anderen een bankpas weggenomen uit de woning van [slachtoffer]. Met de weggenomen bankpas en bijbehorende pincode hebben de mededaders van de verdachte meerdere geldbedragen tot een totaalbedrag van € 5.950,-- gepind. De verdachte is daarbij behulpzaam geweest door onder valse voorwendselen bij [slachtoffer] op bezoek te gaan, de pas van hem af te nemen en ervoor te zorgen dat die pas in het bezit is gekomen van de mededaders die het geld hebben gepind. De verdachte heeft misbruik gemaakt van het feit dat het slachtoffer haar in zijn woning heeft uitgenodigd en heeft geen respect getoond voor zijn eigendom. Door haar handelen heeft zij het slachtoffer en diens nabestaanden gedupeerd.
De door de verdachte gepleegde feiten spelen zich af tegen de achtergrond van het misdrijf waarbij [slachtoffer] om het leven is gekomen. De verdachte heeft echter geen aandeel in dit misdrijf, zodat de rechtbank de onderhavige zaak op zichzelf beschouwt en abstraheert van de het levensdelict.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
16 september 2015, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van het Leger des Heils, afdeling reclassering, van 24 augustus 2015.
Bijzondere voorwaarde
De door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarde dat de verdachte binnen een jaar na aanvang van de proeftijd een bedrag van € 1.000,-- zal betalen ten behoeve van de erven [slachtoffer] wordt afgewezen. De wetgever heeft met artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) een mogelijkheid gecreëerd waarmee aan de verdachte de betaling van een schadevergoeding aan het slachtoffer of diens nabestaanden kan worden opgelegd. Deze wetsbepaling voorziet niet in de mogelijkheid tot betaling van een schadevergoeding in een zaak zoals deze, waarbij het slachtoffer niet als gevolg van het tenlastegelegde feit is overleden. Nu de wetgever deze mogelijkheid niet heeft gecreëerd, is het niet aan de rechtbank om in dit geval via een bijzondere voorwaarde toch een schadevergoeding op te leggen. Bij dit oordeel is tevens betrokken dat artikel 51f Sv specifieke waarborgen kent die niet van toepassing zijn wanneer de schadevergoedingsplicht wordt opgelegd als bijzondere voorwaarde, dat voor de rechtbank niet eenvoudig is vast te stellen wie de erven van het slachtoffer zijn en of zij aanspraak willen maken op een schadevergoeding, alsmede dat de nabestaanden de mogelijkheid hebben om via de civiele rechter hun schade te verhalen.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient er met name toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Voorts zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur opleggen.
Alles afwegend worden na te noemen straffen passend en geboden geacht.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 48, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 31 (eenendertig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 14 (veertien) dagen) niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op twee jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. J.F. Koekebakker en S.M. den Hollander, rechters,
in tegenwoordigheid van A.C. de Sain, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 december 2015.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij,
op of omstreeks 7 december 2014 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een
pinpas/bankpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of
haar mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
2.
zij,
op of omstreeks 7 december 2014 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
geldbedragen van € 1000 en/of € 4950, althans enige geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar
mededader(s),
waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder
haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel,
te weten door met een pinpas/bankpas met bijbehorende pincode, tot het gebruik
waartoe zij, verdachte, en/of haar mededader(s) niet gerechtigd was/waren,
meermalen, althans eenmaal (telkens) voornoemde geldbedragen te pinnen van
een rekening van voornoemde [slachtoffer];
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[naam] en/of zijn mededader(s)
op of omstreeks 7 december 2014 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
geldbedragen van € 1000 en/of € 4950, althans enige geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s),
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder
zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel,
te weten door met een pinpas/bankpas met bijbehorende pincode, tot het gebruik
waartoe hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren,
meermalen, althans eenmaal (telkens) voornoemde geldbedragen te pinnen van
een rekening van voornoemde [slachtoffer],
bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen en aldaar opzettelijk behulpzaam is geweest
en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft
door voornoemde pinpas/bankpas (met bijbehorende pincode) van die [slachtoffer]
te stelen en/of (vervolgens) ervoor te zorgen dat die pas (met bijbehorende
pincode) in het bezit is gekomen van die [naam] en/of zijn mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij,
in of omstreeks de periode van 07 december 2014 tot en met 11 december 2014 te
Rotterdam, althans in Nederland,
(een) goed(eren), te weten 1000 euro, althans geld, heeft verworven (van
[naam]) en/of heeft voorhanden gehad, terwijl zij ten tijde van de
verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed/die goederen wist, althans
redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf, namelijk
door diefstal, althans door enig (ander) misdrijf, verkregen goed(eren) betrof;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht