ECLI:NL:RBROT:2015:8959

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 november 2015
Publicatiedatum
8 december 2015
Zaaknummer
C/10/15/588 R
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens eerdere toepassing binnen de 10-jaarstermijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 november 2015 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een schuldenares. De rechtbank had eerder op 17 juli 2015 de schuldsaneringsregeling uitgesproken, maar de rechter-commissaris heeft op 16 oktober 2015 voorgedragen om deze regeling te beëindigen. Dit gebeurde omdat de schuldenares niet had gemeld dat zij eerder, in 2003, onder de schuldsaneringsregeling had gestaan en dat deze op 15 mei 2007 was beëindigd met toekenning van de schone lei. De bewindvoerder had op 18 augustus 2015 een aanvangsverslag naar de rechtbank gestuurd, waarin deze eerdere toepassing werd vermeld, maar de schuldenares had tijdens de toelatingszitting op 17 juli 2015 geen melding gemaakt van deze eerdere regeling.

De rechtbank oordeelde dat de schuldenares haar informatieverplichting niet naar behoren was nagekomen, wat een imperatieve afwijzingsgrond vormt volgens artikel 288, tweede lid, sub d van de Faillissementswet. De rechtbank concludeerde dat de voordracht tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling moest worden toegewezen, omdat de schuldenares niet had mogen worden toegelaten tot de regeling. De rechtbank stelde vast dat er geen aanwijzingen waren dat de schuldenares opzettelijk had verzwegen dat de schuldsaneringsregeling eerder op haar van toepassing was geweest.

De rechtbank heeft ook het salaris van de bewindvoerder vastgesteld op maximaal € 1.495,00, en verklaarde dat er geen baten beschikbaar zijn om vorderingen te voldoen, waardoor er geen sprake is van een faillissement van rechtswege. De uitspraak kan binnen acht dagen na de uitspraak worden aangevochten door degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, en kan alleen door een advocaat worden ingesteld bij het gerechtshof.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
tussentijdse beëindiging
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 27 november 2015
Bij vonnis van deze rechtbank van 17 juli 2015 is de toepassing van de
schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[naam],
[adres]
[woonplaats] ,
schuldenares,
bewindvoerder: mr. J. van Rijen.

1.De procedure

De rechter-commissaris heeft op 16 oktober 2015 een voordracht gedaan om de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen.
Per brief van 13 november 2015 heeft mr. D.A. IJpelaar namens schuldenares een verweerschrift aan de rechtbank gestuurd.
De bewindvoerder en schuldenares, in het bijzijn van mr. IJpelaar, en de heer V. Manna namens Manna Support (beschermingsbewindvoerder), zijn gehoord ter terechtzitting van 20 november 2015.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

De bewindvoerder heeft op 18 augustus 2015 het aanvangsverslag in deze schuldsaneringsregeling naar de rechtbank Rotterdam gestuurd. Hieruit blijkt dat de bewindvoerder op 30 juli 2015 een huisbezoek heeft afgelegd bij schuldenares. Tijdens dit huisbezoek heeft schuldenares te kennen gegeven dat de wettelijke schuldsaneringsregeling eerder op haar van toepassing is geweest en dat aan haar in 2007 de schone lei is verleend. De huidige toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is door de rechtbank Rotterdam op 17 juli 2015 uitgesproken. Tijdens de behandeling van het toelatingsverzoek heeft schuldenares niet verklaard dat de schuldsaneringsregeling eerder op haar van toepassing is geweest. Door aldus te handelen is zij haar informatieverplichting niet (naar behoren) nagekomen. De rechter-commissaris heeft dientengevolge op 16 oktober 2015 de regeling voorgedragen voor tussentijdse beëindiging op grond van artikel 350, derde lid, onder c, van de Faillissementswet (hierna: Fw).
Namens schuldenares is ontkend dat zij onwaarheden heeft verteld over haar eerdere schuldsaneringsregeling. Zij wist niet dat die eerdere schuldsaneringsregeling een afwijzingsgrond vormt wanneer zij binnen tien jaar na beëindiging van die schuldsaneringsregeling een nieuw verzoek indient. Nu zij buiten haar schuld opnieuw in de financiële problemen is gekomen, brengt een redelijke toepassing van de wet met zich dat zij een laatste kans moet krijgen. Schuldenares heeft zich voorts beroepen op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid. Nu schuldenares niet te kwader trouw heeft gehandeld zou, als de onderhavige voordracht wordt toegewezen, dit er niet toe moeten leiden dat zij pas over tien jaar (gerekend vanaf de datum van het onderhavige vonnis) weer een toelatingsverzoek zou kunnen doen. Bepleit is dat dit al mogelijk zou moeten zijn na 15 mei 2007, tien jaar na het einde van de vorige schuldsaneringsregeling.
Schuldenares heeft ter terechtzitting van 20 november 2015 nog verklaard dat zij zowel de Kredietbank Rotterdam als Manna Support heeft verteld over de eerdere toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Schuldenares heeft bovendien gesteld dat zij tijdens de toelatingszitting d.d. 17 juli 2015 heeft verklaard dat de wettelijke schuldsaneringsregeling eerder op haar van toepassing is geweest. Schuldenares was in de veronderstelling dat alle betrokken partijen op de hoogte waren.

3.De beoordeling

Vast staat dat op schuldenares op 20 oktober 2003 de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard en dat deze regeling op 15 mei 2007 is beëindigd met toekenning van de schone lei. Op 17 juli 2015 is schuldenares opnieuw toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Dat zij tijdens de behandeling van het toelatingsverzoek melding heeft gemaakt van de eerdere schuldsaneringsregeling, zoals door haar gesteld, blijkt niet uit de aantekeningen van de zitting. Ook overigens geldt dat in het door schuldenares zelf ondertekende verzoekschrift de vraag: “Is de wettelijke schuldsaneringsregeling in de afgelopen tien jaar op de verzoeker van toepassing geweest” met “nee” is beantwoord. Gelet hierop neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat schuldenares in haar verzoek en bij de behandeling daarvan geen melding heeft gemaakt van de eerdere toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Thans ligt de vraag voor of de regeling tussentijds moet worden beëindigd nu, gelet op het bepaalde in artikel 288, tweede lid, sub d Fw, schuldenares niet had mogen worden toegelaten en schuldenares, door geen melding te maken van de eerdere toepassing van de schuldsaneringsregeling, haar informatieverplichting niet (naar behoren) is nagekomen.
De hier toepasselijke afwijzingsgrond heeft een imperatief karakter. De uitzonderingen hierop zijn limitatief omschreven. Niet gesteld of gebleken is dat één van deze uitzonderingen zich voordoet. Voor aanvaarding van een buitenwettelijke uitzondering zoals door schuldenares bepleit bestaat geen grond. In het verweerschrift is nog gesteld dat schuldenares niet ten volle in staat is haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Voor zover zij daarmee bedoeld heeft te stellen dat het niet melden haar niet aan te rekenen valt wordt dit – voor zover relevant – gepasseerd, nu het controleren van het verzoekschrift alvorens dit te ondertekenen haar eigen verantwoordelijkheid blijft. Zij had daartoe zo nodig hulp kunnen inschakelen.
Als schuldenares ten tijde van het laatste schuldsaneringsverzoek melding had gemaakt van de eerdere toepassing van de schuldsaneringsregeling, zou dat feit aan een hernieuwde toelating in de weg hebben gestaan. Dat betekent dat de voordracht tot tussentijdse beëindiging zal worden toegewezen. Als rechtsgrond wordt toegevoegd artikel 350 lid 3, aanhef en onder f Fw.
Of ingeval van een nieuw toelatingsverzoek in de toekomst voor toepassing de tienjaarstermijn gerekend dient te worden vanaf 15 mei 2007 (zodat zij al na 15 mei 2017 een nieuw verzoek zou kunnen indienen) of dat zij daarvoor pas tien jaar na de datum van het onderhavige vonnis in aanmerking kan komen, zal te zijner tijd beoordeeld moeten worden. Op die beslissing kan thans niet vooruit gelopen worden. Wel kan nu worden vastgesteld dat er op dit moment geen aanwijzingen zijn waaruit volgt dat schuldenares opzettelijk heeft verzwegen dat de schuldsaneringsregeling eerder op haar van toepassing is geweest.
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.
De rechtbank stelt vast dat er geen baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Er is daarom geen sprake van een faillissement van rechtswege zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde gaat.

4.De beslissing

De rechtbank:
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
- stelt het salaris van de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal € 1.495,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout, rechter, en in aanwezigheid van
mr. L. Luijt, griffier, in het openbaar uitgesproken op 27 november 2015. [1]