ECLI:NL:RBROT:2015:8959
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens eerdere toepassing binnen de 10-jaarstermijn
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 november 2015 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een schuldenares. De rechtbank had eerder op 17 juli 2015 de schuldsaneringsregeling uitgesproken, maar de rechter-commissaris heeft op 16 oktober 2015 voorgedragen om deze regeling te beëindigen. Dit gebeurde omdat de schuldenares niet had gemeld dat zij eerder, in 2003, onder de schuldsaneringsregeling had gestaan en dat deze op 15 mei 2007 was beëindigd met toekenning van de schone lei. De bewindvoerder had op 18 augustus 2015 een aanvangsverslag naar de rechtbank gestuurd, waarin deze eerdere toepassing werd vermeld, maar de schuldenares had tijdens de toelatingszitting op 17 juli 2015 geen melding gemaakt van deze eerdere regeling.
De rechtbank oordeelde dat de schuldenares haar informatieverplichting niet naar behoren was nagekomen, wat een imperatieve afwijzingsgrond vormt volgens artikel 288, tweede lid, sub d van de Faillissementswet. De rechtbank concludeerde dat de voordracht tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling moest worden toegewezen, omdat de schuldenares niet had mogen worden toegelaten tot de regeling. De rechtbank stelde vast dat er geen aanwijzingen waren dat de schuldenares opzettelijk had verzwegen dat de schuldsaneringsregeling eerder op haar van toepassing was geweest.
De rechtbank heeft ook het salaris van de bewindvoerder vastgesteld op maximaal € 1.495,00, en verklaarde dat er geen baten beschikbaar zijn om vorderingen te voldoen, waardoor er geen sprake is van een faillissement van rechtswege. De uitspraak kan binnen acht dagen na de uitspraak worden aangevochten door degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, en kan alleen door een advocaat worden ingesteld bij het gerechtshof.