ECLI:NL:RBROT:2015:8954

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 november 2015
Publicatiedatum
8 december 2015
Zaaknummer
C/10/487793 / KG ZA 15-1185
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executoriaal beslag op levensverzekering en gebruiksvergoeding voormalig echtelijke woning in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee voormalige echtelieden. De vrouw vordert dat de man wordt verboden om een levensverzekering af te kopen voordat de echtelijke woning is verkocht en de hypotheek is afgelost. De man heeft executoriaal beslag gelegd op de levensverzekering voor een vordering van € 23.139,08. De vrouw stelt dat afkoop van de levensverzekering te risicovol is voor haar en de kinderen, omdat zij begunstigden zijn onder de polis. De man vordert in reconventie dat de vrouw de woning verlaat en dat hij de woning mag verkopen zonder haar medewerking. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw niet onredelijk benadeeld wordt door de afkoop van de levensverzekering, omdat de man handelt volgens een gerechtelijke beslissing. De vorderingen van de vrouw worden afgewezen, terwijl de man een gebruiksvergoeding van € 225,- per maand toegewezen krijgt voor het gebruik van de woning. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/487793 / KG ZA 15-1185
Vonnis in kort geding van 25 november 2015
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.M. Berkhout,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. N. Schuerman.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie
  • de overgelegde producties
  • de mondelinge behandeling de dato 11 november 2015.
  • de pleitnota van de vrouw
  • de pleitnota van de man.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn voormalige echtelieden. Partijen waren gehuwd in gemeenschap van goederen. Het huwelijk van partijen is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Rotterdam van 14 december 2011 in de registers van de burgerlijke stand op 20 april 2012. Partijen hebben tot en met de Hoge Raad geprocedeerd over de afwikkeling van de gemeenschap. Het Gerechtshof ’s-Gravenhage heeft bij beschikking van 28 augustus 2013 de verdeling van de gemeenschap vastgesteld, onder gedeeltelijke bekrachtiging van de desbetreffende eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam van 17 oktober 2012.
2.2.
De man heeft op 24 juli 2015 ten laste van de vrouw executoriaal derdenbeslag laten leggen op een levensverzekeringspolis, voor een vordering van € 23.139,08 + p.m.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De vrouw vordert, samengevat:
primair
- de man ex artikel 479 p Rv. te verbieden de levensverzekering af te kopen voordat de echtelijke woning van partijen zal zijn verkocht en de hypotheek zal zijn ingelost.
subsidiair
te bepalen:
-dat de levensverzekering enkel mag worden afgekocht voordat de echtelijke woning van partij zal zijn verkocht en de hypotheek zal zijn ingelost, indien de overlijdensrisicodekking ongewijzigd in stand blijft,
- dat op het door de man gevorderde bedrag waarvoor beslag is gelegd onder de verzekeraar in mindering gebracht dient te worden de door de man verschuldigde achterstallige kinderalimentatie, het door hem gevorderde bedrag voor de “NN- verzekering” en de helft van de door de man ontvangen belastingteruggaven IB 2010 en 2011.
De vrouw stelt daartoe, samengevat, het volgende.
3.2.
Afkoop van de levensverzekering is te risicovol voor de vrouw en de kinderen, omdat deze verzekering een overlijdensrisicodekking kent. Partijen en hun kinderen zijn begunstigden onder de polis. De voormalige echtelijke woning staat thans te koop. Indien één der partijen overlijdt voordat woning zal zijn verkocht, zullen alle woonlasten voor de andere partij komen. Het inkomen van de man is veel hoger dan dat van de vrouw.
Subsidiair: de man heeft een vordering op de vrouw maar de vrouw heeft ook vorderingen op de man:
-€ 6.524,40 aan achterstallige kinderalimentatie
-de vrouw heeft recht op de helft van de belastingteruggaven aan de man over 2010 en 2011
-de man heeft geen vordering uit hoofde van de “beleggingsverzekering NN.”
3.3.
De man voert verweer.
in conventie
3.4.
De man vordert in reconventie, na eisvermindering ter zitting, samengevat:
- een gebod aan de vrouw om binnen drie maanden de woning te verlaten, op straffe van verbeurte van dwangsom,
-machtiging van de man om zonder medewerking van de vrouw de woning te mogen verkopen en te leveren aan een derde voor een prijs van minimaal € 490.000,-, met bepaling dat het vonnis in de plaats treedt van de medewerking van de vrouw,
-veroordeling van de vrouw tot betaling aan de man van een bedrag van € 16.655,77 (belastingaanslag man 2012),
- veroordeling van de vrouw tot betaling aan de man het bruto bedrag van het deel waar de man recht op heeft na afkoop van de polis Nationale Nederlanden,
-subsidiair: veroordeling van de vrouw tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 471,- per maand.
De man stelt daartoe het volgende.
3.5.
De vrouw werkt niet goed mee aan verkoop van de woning. De vrouw betaalt slechts de helft van de woonlasten maar zij heeft als enige van partijen het gebruiksgenot van de woning. De vrouw weigert om mee te doen aan de “open huizen dagen”, waarvan er inmiddels vier zijn geweest. De woning staat thans te koop voor € 549.995,-. De makelaar heeft een vraagprijs van € 500.000,- geadviseerd. De vrouw heeft in mei 2015 een redelijk bod op de woning afgeslagen.
3.6.
De vrouw voert verweer in reconventie.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Volgens artikel 479p Rv. kan een vordering van de geëxecuteerde of begunstigde die door een afkoop van de levensverzekering onredelijk zou worden benadeeld slechts worden ingesteld tot twee weken na de dag waarop het desbetreffende exploot is uitgebracht. Het verweer van de man dat deze termijn in dit geval zou zijn geschonden, faalt. Het exploot houdende de aanzegging de levensverzekering te zullen afkopen dateert van 19 oktober 2015. De dagvaarding dateert van 30 oktober 2015. De dagvaarding is derhalve tijdig uitgebracht.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen sprake is van onredelijke benadeling van de geëxecuteerde en begunstigden. De vrouw erkent zelf reeds in haar dagvaarding dat de vaststelling van de verdeling door de rechter onder meer inhoudt dat de (kapitaal) verzekeringen moeten worden afgekocht en bij helfte gedeeld. De man handelt derhalve overeenkomstig een gerechtelijke beslissing.
4.3.
De man heeft de woning reeds in 2010 verlaten en partijen zijn inmiddels al 3 ½ jaar geleden van echt gescheiden. Dit geruime tijdsverloop rechtvaardigt des te meer dat de activa van de gemeenschap te gelde worden gemaakt. Niemand behoeft in een onverdeelde gemeenschap te blijven zitten. Tussen partijen is ook niet in geding dat de woning verkocht moet worden aan een derde. Onder deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter het door de vrouw gestelde belang bij voorlopige continuering van de verzekering niet zwaarwegend genoeg.
4.4.
De stelling van de man dat zijn liquide middelen en spaargelden zijn verdampt komt aannemelijk voor. De man heeft dubbele woonlasten en de vrouw halve woonlasten. De man heeft onder loonbeslag in 2012 ruim € 26.000,- betaald. Tussen partijen, die in een vechtscheiding zijn geraakt, zijn inmiddels negen gerechtelijke procedures gevoerd, hetgeen de man meer zal kosten dan de vrouw. De vrouw is advocaat en zij laat zich bijstaan door een kantoorgenoot. De wankele financiële positie van de man draagt verder bij aan het oordeel.
4.5.
De subsidiaire vordering zal eveneens worden afgewezen. Het is niet aannemelijk dat afkoop van de levensverzekering resulteert in onderbedeling van de vrouw bij de verdeling van de gemeenschap. De man heeft het executoriale beslag op de levensverzekering doen leggen voor een vordering van € 23.139,08. Dit is (nagenoeg) de helft van de huidige waarde van de polis, nu de polis volgens eigen opgave van de vrouw in augustus 2015 een waarde had van € 46.249,08. Partijen stellen, over en weer, dat zij nog de nodige vorderingen op elkaar hebben. Binnen de beperkte kaders van een kort gedingprocedure kan echter niet de verdeling van de gemeenschap van partijen (volledig) worden vastgesteld. Dit vergt immers een uitgebreid onderzoek naar feiten en mogelijk ook bewijslevering, waarvoor een kort gedingprocedure zich niet leent. Vooralsnog valt niet goed vast te stellen dat een der partijen wordt overbedeeld. Het ligt in de rede dat partijen in afwachting van een definitieve boedelverdeling de opbrengst van de polis bij helfte delen en, dus, dat het deel van de opbrengst van de polis dat resteert na de voldoening van de voormelde vordering van de man, aan de vrouw uitgekeerd zal worden.
4.6.
De stelling van de vrouw dat de man geen vordering heeft uit hoofde van de beleggingsverzekering NN miskent dat in rechte anders is beslist. De rechtbank heeft beslist dat (ook) de man gerechtigd is tot de helft van de opbrengst na afkoop van deze polis en het gerechtshof heeft de beschikking van de rechtbank op dit onderdeel in stand gelaten.
4.7.
De vrouw voert voorts aan dat zij een tegenvordering heeft in de vorm van de helft van de aan de man betaalde belastingteruggaven 2010 en 2011. Ook dit betoog faalt. De man heeft in zijn conclusie van antwoord voorgerekend dat hij over het belastingjaar 2010 per saldo juist een vordering heeft op de vrouw, van € 2.876,-. De voorzieningenrechter gaat uit van de juistheid van deze berekening, nu deze niet gemotiveerd door de vrouw is weersproken. Over het jaar 2011 heeft de man zijn aanslag inkomstenbelasting overgelegd. Daaruit blijkt dat hij over dat jaar geen teruggave krijgt, zodat ook in zoverre geen sprake is van een tegenvordering van de vrouw.
4.8.
De vorderingen zullen derhalve geheel worden afgewezen.
4.9.
De proceskosten tussen partijen (ex-echtelieden) zullen worden gecompenseerd.
in reconventie
4.10.
De voorzieningenrechter neemt het oordeel in conventie hier over.
4.11.
De vrouw woont met de kinderen in de woning. De man woont elders en heeft eigen woonlasten. De man draagt daarnaast de helft van de woonlasten, die € 942,61 per maand bedragen. De woonlasten van de man zijn derhalve veel hoger dan die van de vrouw. In financieel opzicht is de man veel meer dan de vrouw gebaat bij spoedige verkoop van de woning. De man heeft gesteld dat de vrouw (onder meer) weigert medewerking te verlenen aan de “open huizen dagen” (waarvan er inmiddels al vier zijn geweest). De vrouw heeft dit ter zitting bevestigd, stellend dat deelname weinig zinvol is. Die redengeving kan voorshands niet overtuigen. De voorzieningenrechter acht aannemelijk dat de vrouw minder dan de man genegen is om tot spoedige verkoop van de woning te komen.
4.12.
Het voert echter thans te ver om de vrouw te veroordelen de woning te verlaten. De vrouw zal alsdan geconfronteerd worden met dubbele woonlasten. Dit is in wezen kapitaalvernietiging. Daarbij komt dat alsdan minder geld overblijft voor de opvoeding en verzorging van de kinderen, waarmee de man net zomin als de vrouw gebaat is.
4.13.
Gelet echter op het forse tijdsverloop sinds het uiteengaan van partijen en de omstandigheid dat de man, als deelgenoot, al jarenlang verstoken blijft van het gebruik van een woning waarvoor hij wel de helft van de woonlasten draagt, acht de voorzieningenrechter een gebruiksvergoeding op zijn plaats. Voor zover de lotsverbondenheid tussen partijen heeft gerechtvaardigd dat de man tot nu toe wel de lasten droeg van de woning maar niet de lusten daarvan had, wordt dit door het tijdsverloop steeds minder. De subsidiaire vordering van de man zal mitsdien worden toegewezen, zij het dat het thans nog te vroeg wordt geacht om deze vordering volledig toe te wijzen. Daarbij is van belang dat het inkomen van de man wezenlijk hoger is dan dat van de vrouw. De voorzieningenrechter gaat er van uit dat dit ook het geval was toen partijen de woning kochten. Vooralsnog wordt de gebruiksvergoeding op € 225,- per maand gesteld.
4.14.
Bijkomend voordeel van deze toewijzing is dat het de urgentie (en het spoedeisend belang) zijdens de man om tot deze verkoop van de woning te komen in enige mate doet afnemen en dat dit de bereidheid van de vrouw om tot spoedige verkoop van de woning te komen kan vergroten.
4.15.
In het oordeel is meegewogen dat de man thans geen kinderalimentatie betaalt wegens gebrek aan draagkracht. Mogelijk verkrijgt de man alsnog draagkracht vanwege de te ontvangen gebruiksvergoeding. De vraag of de man kinderalimentatie kan betalen ligt hier, in dit vermogensrechtelijke geschil, niet voor.
4.16.
Voor het overige onderschrijft de voorzieningenrechter het standpunt van de vrouw dat de vorderingen van de man zich niet goed lenen voor behandeling in kort geding. De vorderingen van de man vergen, zoals gezegd, een onderzoek naar feiten - bijvoorbeeld met betrekking tot het vaststellen van de minimum verkoopprijs van de woning - die het beperkte bestek van een kort geding te buiten gaat. De voorzieningenrechter sluit zich aan bij het oordeel in het vonnis dat is gewezen in een kortgedingprocedure die partijen vorig jaar hebben gevoerd. Bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 29 april 2014 is toen geoordeeld dat de vorderingen van de man te complex zijn voor behandeling in kort geding. Een kort gedingprocedure leent zich niet om tot vaststelling van de verdeling van de gemeenschap te komen.
4.17.
De proceskosten tussen partijen (ex-echtelieden) zullen worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt,
in reconventie
5.3.
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een bedrag (gebruiksvergoeding) van € 225,- per maand met ingang van de datum van dit vonnis tot aan de datum van verkoop en levering van de woning aan een derde,
5.4.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt,
5.6.
wijst het overigens gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2015. [1]

Voetnoten

1.2517/676