ECLI:NL:RBROT:2015:8915

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 november 2015
Publicatiedatum
7 december 2015
Zaaknummer
10/810496-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot vijf jaar gevangenisstraf voor schietpartij met meerdere schoten op slachtoffer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 november 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die betrokken was bij een schietincident op 4 oktober 2014. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar voor het medeplegen van poging tot doodslag. Het slachtoffer, [slachtoffer], werd tijdens een confrontatie in een steeg door de verdachte en een medeverdachte met een vuurwapen beschoten, waarbij het slachtoffer meerdere keren werd geraakt. De rechtbank heeft uitvoerig stilgestaan bij het bewijs, waaronder belastende pingberichten en getuigenverklaringen. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet de schutter was en dat de pingberichten niet door hem waren verzonden, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte de enige gebruiker van de telefoon was en dat de belastende berichten niet konden worden ontkracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld en de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], toegewezen voor een bedrag van € 7.392,90, bestaande uit materiële en immateriële schade. De verdachte is tevens veroordeeld tot de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf van drie maanden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: [parketnummer]
Parketnummer vordering TUL: [parketnummer vordering TUL]
Datum uitspraak: 30 november 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres van de P.I.
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de P.I. Rotterdam, locatie De Schie,
raadsvrouwe mr. P. van der Geest, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van (3 juni 2015), 26 augustus 2015 en
16 november 2015.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 3 juni 2015 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Boender heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijsverweer
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de in de telefoon van de verdachte aangetroffen pingberichten van
4 oktober 2014, waarin wordt gesproken over het schietincident van de nacht daarvoor, geen bewijs tegen de verdachte opleveren omdat niet kan worden vastgesteld dat deze pingberichten door de verdachte zijn verstuurd.
De verdachte verstuurde nooit pingberichten maar maakte slechts gebruik van Whatsapp. Hij heeft zijn telefoon samen met een ander aangeschaft. Deze persoon, wiens naam de verdachte niet wil noemen, heeft op de telefoon van de verdachte onder de accountnaam Death Row Soldier gebruik gemaakt van de Blackberry Messenger Service (hierna: de BBM). Hij is waarschijnlijk ook degene geweest die met de telefoon van de verdachte op 4 oktober 2014 de pingberichten heeft verstuurd. Hij kan dat overigens hebben gedaan zonder de telefoon van de verdachte in handen te hebben gehad. Immers met één account van de BBM kan op meer apparaten worden ingelogd. Die pingberichten zijn in dat geval niet met de telefoon van de verdachte verstuurd maar komen wel in de telefoon van de verdachte terecht.
4.1.2.
Beoordeling
Vooropstelling
Niet zonder effect voor de beoordeling van het verweer is het gegeven dat de verdediging haar verweer nauwelijks handen en voeten heeft gegeven. Naar aanleiding van de verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 3 juni 2015 is desondanks nader onderzoek bevolen. Dit vond zijn grondslag echter niet in een gefundeerde onderbouwing van het verweer. Voor een groot deel was de reden voor het nader onderzoek namelijk gelegen in de onvolkomenheid van het dossier op dit punt.
Ook nadat de uitkomsten van het nadere onderzoek bekend waren geworden is het niet de verdediging (de verdachte) geweest die het verweer uit- en/of onderbouwde.
In ditzelfde verband wordt opgemerkt dat de verdachte op de terechtzitting(en) heeft verklaard op een wijze die niet strookt met het (uiteindelijk) door de verdediging geschetste scenario waarop het verweer is gebaseerd. Hij stelt immers op 4 oktober 2014 op het station van Vlaardingen te hebben gezeten met een bekende. Deze persoon zou tegen de verdachte hebben gezegd dat hij in de problemen was gekomen en heeft vervolgens (fysiek) via de telefoon van de verdachte de voor de verdachte belastende gesprekken gevoerd. Bij de beoordeling van het verweer als geheel is de afwijkende verklaring van de verdachte niet kleurloos maar maakt het verweer intrinsiek minder krachtig. De rechtbank zal los daarvan -voor zover mogelijk- bij de bespreking van het verweer beide scenario’s betrekken.
Vaststellingen
Onder de verdachte is een Samsung telefoon in beslag genomen met daarin een simkaart met het telefoonnummer [telefoonnummer]. De verdachte heeft bij de politie bevestigd dat dit zijn telefoon is. [1] Aan deze telefoon zit een account voor het gebruik van de BBM gekoppeld aan de accountnaam: #1 Death Row Soldier. Met een BBM-account worden zogenaamde pinggesprekken gevoerd door het versturen en ontvangen van pingberichten. Vanuit het account is met de accountnaam #1 Death Row Soldier in de periode september-oktober 2014, waaronder op 4 oktober 2014, een pinggesprek gevoerd met een persoon met de gebruikersnaam Operator Team # 1. [2]
Onderzoek telefoon verdachte
Op de terechtzitting van 3 juni 2015 heeft de rechtbank beslist de zaak van de verdachte terug te verwijzen naar de rechter-commissaris teneinde nader onderzoek te laten plaatsvinden naar de telefoon van de verdachte. Daarbij was de strekking van de onderzoeksvraag of anderen dan de verdachte diens telefoon (en het BBM-account met accountnaam #1 Death Row Soldier) gebruikt kunnen hebben. Deze onderzoeksvraag heeft er toe geleid dat de officier van justitie nadien -voor zover hier relevant- de volgende stukken aan het dossier heeft toegevoegd:
  • een proces-verbaal van bevindingen van 5 juni 2015 met een analyse van de inhoud van de telefoon van de verdachte;
  • een aanvullend proces-verbaal van 28 juli 2015 met een weergave van alle Whatsapp- en pinggesprekken in de periode 1 september-20 oktober 2014;
  • een aanvullend proces-verbaal van 9 oktober 2015 met een weergave van de foto’s die tijdens Whatsapp -en pinggesprekken in de periode 1 september-20 oktober 2014 zijn verstuurd;
een proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot onderzoek naar de identiteit van de gebruikers van de chat-accounts van Whatsapp en BBM waarmee de telefoon van de verdachte contact heeft gehad;
- een Nederlandse vertaling van de op de telefoon van de verdachte in de Papiamentse taal aangetroffen Whatsapp- en pinggesprekken.
Resultaten
Uit genoemde stukken blijkt, voor zover hier van belang, het volgende.
  • In de telefoon van de verdachte, voorzien van IMEI-nummer [IMEI-nummer], heeft in de periode van 1 september-20 oktober 2014 alleen de simkaart met het telefoonnummer [telefoonnummer] gezeten.
  • Op de telefoon van de verdachte is een com.google account aangemaakt met de gebruikersnaam [gebruikersnaam]. Voorts zijn accounts aangemaakt voor BBM, Whatsapp en Skype. Voor BBM en Whatsapp is de accountnaam:
#1 Death Row Soldier respectievelijk #1Deathrow Soldier. Voor Skype is de accountnaam [accountnaam]; het hieraan gekoppelde e-mailadres is [emailadres] en de gebruikersnaam is deathrowsoldier1. [3]
  • In de telefoon van de verdachte bevinden zich Whatsappberichten van 2, 6 en 15 oktober 2014 gericht aan en afkomstig van [contact 1].
  • In de telefoon van de verdachte is in de uitgelezen periode een groot aantal Whatsappberichten gericht aan en afkomstig van [contact 2]. In deze berichten komen veelvuldig de woorden ‘schat’ en ‘lieverd’ voor. Op 4 oktober 2014 tussen 16:38:25 uur en 16:41:07 gaan tussen beiden een aantal berichten heen en weer.
  • In de telefoon is een pinggesprek aangetroffen met een persoon die de naam Operator team # 1 gebruikt. Dit gesprek begint op 5 september 2014 en loopt door tot 20 oktober 2014. In dit pinggesprek gaan op 4 oktober 2015 tussen 16:30:09 uur en 16:48:06 uur een aantal berichten heen en weer.
  • Op 15 september 2014 om 8:34:43 uur is in het pinggesprek met Operator team # 1 een pingbericht verzonden met de inhoud: Thuis helmond. Ook op 15 september 2014 om 11:58:36 uur is een pingbericht verzonden met de inhoud: lk heb nu een kamer vlakbij het politiebureau. Op 4 oktober 2014 om 16:48:06 uur is wederom een pingbericht verzonden met de inhoud: In de buurt van helmond/thuis helmond.
4.1.3.
Conclusies
Op grond van het voorgaande wordt gekomen tot de navolgende conclusies.
  • De verdachte is zonder meer de enige gebruiker van de Samsung telefoon (met nummer [telefoonnummer]). De bij de verschillende accounts opgegeven emailadressen met de naam van de verdachte wijzen daar op. Daarbij wordt opgemerkt dat op dat bij de verschillende accounts de bijnaam Death Row Soldier (al dan niet met spaties en/of hoofdletters) is ingevoerd, waaruit wordt afgeleid dat ook een en dezelfde persoon deze accounts heeft aangemaakt. Accounts met gegevens die naar een andere persoon dan de verdachte wijzen zijn in de telefoon niet aangetroffen.
  • Een groot aantal van de in de telefoon aangetroffen Whatsapp- en pingberichten in de uitgelezen periode wijzen op het gebruik van de telefoon door de verdachte. [contact 1] met wie via Whatsapp contact wordt gelegd, is immers de begeleider van de verdachte die werkzaam is bij de Atlant Groep. [contact 2], met wie ook via Whatsapp contact wordt gelegd, is de moeder van het kind van de verdachte
  • De verdachte is woonachtig in [woonplaats verdachte] tegenover het politiebureau, zoals de verzender #1 Death Row Soldier in een aantal pingberichten aan Operator Team # 1 aangeeft. Hieruit volgt dat, anders dan de verdachte in zijn verklaring op de terechtzitting en de verdediging in haar verweer heeft gesteld, de verdachte wel degelijk communiceert via #1 Death Row Soldier met de BBM in een pinggesprek met Operator Team # 1.
  • Op 4 oktober 2015 gaan tussen 16:30:09 en 16:41:07 berichten heen en weer tussen [contact 2] en de verdachte en tussen #1 Death Row Soldier en Operator
team # 1 (een deel van de belastende berichten). Dit laat zich slecht rijmen met het door de verdachte geschetste scenario dat hij niet weet dat een bekende van hem op dat moment via zijn telefoon betrokkenheid bij een schietpartij tegenover iemand erkent, terwijl hij tussentijds klaarblijkelijk dezelfde telefoon gebruikt voor een Whatsapp gesprek met de moeder van zijn kind.
Kortom: in de resultaten van het onderzoek naar de telefoon van de verdachte zijn geen aanknopingspunten gevonden voor het gebruik van de telefoon door een ander dan de verdachte. Als gezegd heeft de verdachte op dit punt ook nagelaten het verweer nader te onderbouwen of het onderzoek te vergemakkelijken. Er is dan ook geen aanleiding aan te nemen dat een ander de telefoon van de verdachte (mede) zou gebruiken en de, zich in de telefoon van de verdachte bevindende, belastende pingberichten verstuurd zou hebben. Het door de verdachte geschetste scenario is op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Hetzelfde geldt voor het door de raadsvrouw gegeven alternatief, dat pingberichten via een ander apparaat dan de telefoon van de verdachte verzonden zouden zijn.
Het verweer wordt verworpen.
4.2.
Vaststaande feiten
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van het verhandelde op de terechtzitting en de inhoud van het dossier als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 4 oktober 2014 is [vriendin slachtoffer] (hierna: [vriendin slachtoffer]) met haar vriendinnen een avond uit in -onder meer- discotheek Showtime te Vlaardingen. Zij komt die avond in contact met twee jongens. Een van de twee jongens is klein, de andere is lang (hierna: de Kleine en de Lange).
De Kleine is een licht getinte jongen rond 1.68 meter met een breed, gespierd en atletisch postuur. Hij draagt die avond een crèmekleurig/wit T-shirt met korte mouwen en een (zwarte) afbeelding daarop. Zijn haar is aan de zijkanten opgeschoren en op de bovenkant wat langer (kleine hanenkam). De Lange is vrij donker en rond de 1.90 meter lang. Hij draagt een spijkerbroek en een wit T-shirt met daarop een zwarte tekst. Zijn haar is zwart en kortgeschoren. Op de bovenkant van zijn rechteronderarm heeft hij een tatoeage.
De Kleine probeert die avond [vriendin slachtoffer] te versieren. Rond 05:00 uur gaan [vriendin slachtoffer] en haar vriendinnen vanuit Showtime naar huis. De Kleine en de Lange lopen met hen mee naar buiten. De Kleine geeft [vriendin slachtoffer] nog steeds aandacht, neemt haar in de armen en gaat dicht tegen haar aan staan. Op dat moment komt de vriend van [vriendin slachtoffer], [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]), aan. [slachtoffer] reageert fysiek agressief naar [vriendin slachtoffer] en de Kleine. Hierop reageert de Kleine door te zeggen ‘wat is dit, wacht maar, je gaat het zien, je gaat het zien’. [vriendin slachtoffer] rent weg naar huis en [slachtoffer] gaat na enige tijd ook naar het huis van [vriendin slachtoffer] aan de [adres vriendin slachtoffer] in [woonplaats slachtoffer].
Op het moment dat [vriendin slachtoffer] thuiskomt treft zij daar de Kleine en de Lange. Op een agressieve manier vragen zij meermalen aan [vriendin slachtoffer]: ‘waar is die jongen, wie is die jongen en waar woont hij’. [vriendin slachtoffer] is vervolgens door de Kleine en de Lange meegenomen een steeg in (achterommetje). De Lange heeft op dat moment een pistool en richt dat op [vriendin slachtoffer] en zegt: ‘je laat toch niet zo met je omgaan’. Kort hierop komt [slachtoffer] aanlopen vanaf de andere kant van de steeg. De Lange roept hem toe: ‘je zou me toch doodmaken, je zou me toch doodmaken’. Direct hierop begint de Lange met een pistool te schieten. Hij schiet meermalen (10-15 keer) in de richting van [slachtoffer]. [Slachtoffer] wordt hierbij meerdere malen geraakt, in bil en onderbenen. [Slachtoffer] komt ten val en de Lange richt het pistool op het hoofd van [slachtoffer]. De Kleine roept op dat moment dat de Lange moet schieten. De Lange en [slachtoffer] raken in een worsteling waarbij de Lange met het pistool op het hoofd van [slachtoffer] slaat en de Kleine [slachtoffer] slaat en schopt. Uiteindelijk vluchten de Kleine en de Lange weg.
4.3.
Betrokkenheid van de verdachte en de medeverdachte
Standpunt verdediging
De verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] (hierna: de medeverdachte) ontkennen dat zij de Lange en de Kleine in bovengenoemde feitenvaststelling zijn.
Beoordeling
De beantwoording van de vraag of de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] en de Kleine zijn vindt haar grondslag in de navolgende bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen.
a. In het dossier bevinden zich foto’s van camerabeelden van het moment waarop [vriendin slachtoffer] en haar vriendinnen, de verdachte en de medeverdachte tegen sluitingstijd Showtime verlaten. In een timeframe van 2 minuten en 29 seconden (3:48:16-3:50:45) [6] verlaten achtereenvolgens de medeverdachte, een vriendin van [vriendin slachtoffer], [vriendin], de verdachte en [vriendin slachtoffer] Showtime [7] . Op de foto’s is waar te nemen dat de medeverdachte klein is en een breed, gespierd en atletisch lichaam heeft. Hij draagt een wit T-shirt met korte mouwen en een opdruk. Zijn haar is aan de zijkanten opgeschoren en op de bovenkant wat langer (kleine hanenkam). De verdachte is lang(er). Hij draagt een wit T-shirt met daarop een zwarte tekst en een spijkerbroek. Zijn haar is zwart en kortgeschoren en hij heeft een tatoeage op de bovenkant van zijn rechteronderarm.
Deze uiterlijkheden van de verdachte en de medeverdachte op het moment van het verlaten van de Showtime komen vrijwel naadloos overeen met de uiterlijkheden van de Lange en de Kleine zoals die hiervoor, onder het kopje ‘Vaststaande feiten’, zijn vastgesteld. Reeds hierom is meer dan waarschijnlijk dat de verdachte en de medeverdachte respectievelijk de Lange en de Kleine zijn. Dit wordt versterkt door het gegeven dat te zien is dat de beide verdachten op genoemde foto’s met [vriendin slachtoffer] en haar vriendinnen als collectief Showtime verlaten. Dit is in de hiervoor, onder het kopje ‘Vaststaande feiten’ vastgestelde feiten ten aanzien van de Lange en de Kleine evenzo het geval.
Bij de hiervoor vastgestelde uiterlijkheden van de Lange en de Kleine wordt opgemerkt dat die vaststelling niet alleen is gebaseerd op de verklaringen van [vriendin slachtoffer] en [slachtoffer], maar ook op de verklaring van [zoon vriendin slachtoffer] en ten aanzien van De Kleine ook nog op de verklaring van [getuige 1]. Deze laatste zijn ooggetuigen van het schietincident. De door hen gedane waarneming van de uiterlijkheden van de Lange en de Kleine zijn daardoor louter op dat enkele moment terug te voeren. Dit in tegenstelling tot verklaringen over de uiterlijkheden van [vriendin slachtoffer] en [slachtoffer] die zijn terug te voeren op zowel de momenten tijdens de avond uit als het moment van het schietincident.
Meer in het bijzonder wordt benadrukt dat [zoon vriendin slachtoffer] heeft verklaard dat de Lange man een tatoeage op de bovenkant van zijn rechteronderarm heeft, zoals ook de verdachte heeft, hetgeen is te zien op de hiervoor genoemde foto’s van de camerabeelden.
Op 22 december 2014 wordt aan [vriendin slachtoffer] een foto getoond van de medeverdachte. Zij herkent de medeverdachte als de Kleine. Zij zegt hierbij: ‘lk heb hem die avond gezien en met hem gepraat. We zaten in een flow zeg maar. En op dat moment kwam [slachtoffer] (Rb: [slachtoffer]) aan en ja het is gewoon allemaal heel kut gelopen zo’. Deze onbetwiste herkenning is meer dan alleen het herkennen van de medeverdachte. De medeverdachte wordt immers herkend als de persoon met wie [vriendin slachtoffer] die avond een meer dan terloops contact heeft gehad dat van ‘gezellig’ is verworden tot ‘uiterst ongezellig’. De toevoegingen bij de herkenning dragen bij aan de bewijskracht daarvan.
In de telefoon van de verdachte bevindt zich een pinggesprek tussen de verdachte en Operator team # 1 (hierna: Operator) van 4 oktober 2014, inhoudende:
Verdachte: Je broer heeft (ik heb) vanochtend iemand geschoten
Operator: Jij zelf
Verdachte: Ja neger
Operator: Dat meen je niet man
Operator: Wat is er dan aan de hand
Operator: Wie heb je geschoten man
Operator: Die man?/Is het die man?
Operator: Ok ok
Operator: Weten ze dat jij het bent?
Operator: Nee toch?
Operator: Ok goed man
Operator: Dat is wat telt
Operator: Waar ben je
Verdachte: Een Colombiaan/Venezolaan
Verdachte Nee neger
Verdachte: Smal steegje pikkedonker
Verdachte: Goed goed neger
Verdachte: In de buurt van huis helmond/thuis helmond
Na het bericht dat de verdachte heeft geschoten stuurt hij een foto (screenshot) van een website bevattende een krantenbericht dat expliciet verwijst naar de schietpartij op [slachtoffer]. Uit dit pinggesprek met bijlage volgt onomstotelijk dat de verdachte als schutter betrokken is geweest bij het schietincident op 4 oktober 2014 op de [straatnaam].
Op grond van de bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen onder a tot en met c staat buiten redelijke twijfel vast dat de verdachte en de medeverdachte respectievelijk de Lange en de Kleine zijn. Het door de verdediging gevoerde verweer ten aanzien van de verschillende (andere) herkenningen van de verdachten door getuigen van (onder meer) een Facebookfoto kan gelet hierop onbesproken blijven.
4.4.
Opzet
Standpunt verdediging
Aangevoerd is - zakelijk weergegeven - dat de verdachte niet het opzet heeft gehad [slachtoffer] te doden.
Beoordeling
Het verweer is door de raadsvrouw geduid als een strafmaatverweer. Strikt genomen is het echter een bewijsverweer dat indien het wordt gehonoreerd mogelijk zijn weerslag kan hebben in de strafmaat.
Op grond van de hiervoor, onder het kopje ‘Vaststaande feiten’ vastgestelde feiten staat vast dat in een smalle steeg met een pistool van korte afstand meermalen (10-15 keer) in de richting van het wegrennende slachtoffer is geschoten. Een en ander zodanig dat het slachtoffer is geraakt in bil en onderbenen.
Door onder de genoemde omstandigheden aldus te handelen heeft de verdachte op zijn minst willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van dat handelen zou komen te overlijden.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte het opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer].
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 04 oktober 2014 te [pleegplaats]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, met een vuurwapen vanaf een korte afstand kogels in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten waardoor die [slachtoffer] in de benen en de bil, werd geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
primair
Medeplegen van poging tot van doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft vanaf korte afstand met een vuurwapen meerdere kogels in de richting van het lichaam van slachtoffer [slachtoffer] afgevuurd. Die bevond zich op dat moment in een steeg, waar hij geen kant op kon. Het slachtoffer is tijdens zijn vlucht ten val gekomen en uiteindelijk gewond geraakt aan benen, bil, voet en aangezicht, zoals blijkt uit de medische gegevens. De gevolgen voor het slachtoffer zijn ingrijpend geweest, getuige de benodigde operaties en het verblijf in een revalidatiecentrum aansluitend aan de ziekenhuisopname. Gebleken is dat het slachtoffer nog steeds de lichamelijke gevolgen ondervindt en dat deze mogelijk van blijvende aard zijn. Het is daarnaast evident dat een dergelijke gebeurtenis ook langdurige psychische gevolgen voor een slachtoffer kan hebben. Dat dit ook het geval is blijkt uit de vordering van het slachtoffer als benadeelde partij.
Verdachte heeft met zijn handelen ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit. Hij heeft immers het leven van het slachtoffer op het spel gezet, vanwege een conflict om een meisje waarbij door totaal misplaatst haantjesgedrag de situatie volledig uit de hand is gelopen.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
23 december 2015, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Rapportage
Het Leger des Heils, afdeling reclassering, afdeling reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 19 december 2014. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte loopt in een verplicht reclasseringstoezicht, wegens verboden wapenbezit. Er zijn aanwijzingen voor een negatief sociaal netwerk en problemen op het gebied van anti sociale gedragingen en softdrugsgebruik. Tot 2011 woonde de verdachte in Curaçao, alwaar hij meermalen gedetineerd heeft gezeten. Ook na aankomst in Nederland verviel hij al snel in criminele activiteiten. Hij begaf zich in een criminele omgeving in Rotterdam. Na zijn detentie in 2013 heeft de verdachte Rotterdam achter zich gelaten. In maart 2014 kreeg hij een kamer in een woonvoorziening voor begeleid wonen in [woonplaats]. Hij kreeg bewindvoering met het oog op zijn schulden, had een uitkering en hij werkte vier dagen per week in het kader van een woon-werktraject. Zorgwekkend is dat de verdachte aangeeft dagelijks cannabis te gebruiken. Tevens heeft hij naar zijn zeggen regelmatig last van stress en om te voorkomen dat hij agressief wordt, vermijdt hij bepaalde situaties. De verdachte wil hiervoor geen behandeling, maar werkt wel mee aan de afspraken met reclassering en begeleid wonen. Het recidiverisico wordt ingeschat als onbekend, nu er onvoldoende zicht is op de omstandigheden waarin het onderhavige delict zou zijn gepleegd. De reclassering onthoudt zich van advies over een sanctie.
Er is acht geslagen op dit rapport.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf is ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

8.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer], ter zake van het tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 7.382,98 aan materiële schade en een bedrag van € 25.000,- aan immateriële schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk kan worden toegewezen, met uitzondering van de kosten van het theorie examen (vanwege een te ver verwijderd causaal verband) tot een bedrag van
€ 32.357,43 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit omdat dat deel van de vordering van de benadeelde partij is onderbouwd en als redelijk kan worden aangemerkt. De benadeelde partij dient in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, vanwege de bepleitte vrijspraak. Subsidiair is de vordering door de verdediging betwist. Verzocht wordt het bedrag te matigen nu het een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en bepaalde componenten onvoldoende zijn onderbouwd. In de visie van de verdediging komt aan materiële schade een bedrag van maximaal € 4.182,29 en voor de immateriële schade een bedrag van € 3.000,- voor vergoeding in aanmerking.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks schade is toegebracht. Nu de vordering voor wat betreft het eigen risico (€ 334,90) en de daggeldvergoedingen (€ 504 en € 1.554 = totaal € 2.058) genoegzaam is onderbouwd, zullen deze onderdelen van de vordering, ondanks de betwisting, worden toegewezen.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 5.000, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onredelijke belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 7.392,90.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Vordering tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 27 augustus 2013 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank
Midden-Nederland, locatie Utrecht, is de verdachte ter zake van handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 11 september 2013.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen. Subsidiair is een verlenging van de proeftijd met een jaar met handhaving van het reclasseringscontact bepleit.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij vonnis van 27 augustus 2013 aan de verdachte opgelegde straf.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer], te betalen een bedrag van € 7.392,90 (zegge: zevenduizend driehonderd tweeënnegentig euro en negentig eurocent), bestaande uit € 2.392,90 aan materiële schade en € 5.000 aan immateriële schade, met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 7.392,90; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 7.392,90 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 71 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk gedeelte van de bij vonnis van 27 augustus 2013 van de meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. F.W. van Lottum en A. van Luijck, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van Wingerden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 04 oktober 2014 te [pleegplaats]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet meermalen, althans éénmaal met een vuurwapen (
vanaf een korte
afstand) één of meer kogels in de richting van (het lichaam van) die [slachtoffer] heeft (af)geschoten (waardoor die [slachtoffer] in de benen en/of de bil, althans het lichaam werd geraakt),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 jo. 45/47 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 oktober 2014 te [pleegplaats],
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te
weten een of meerdere schotwonden in de bil en/of één of beide (onder)be(e)n(en) en/of
een breuk in het rechterscheenbeen en/of een gebroken neus en/of één of meerdere
gebroken kies/kiezen en/of een gebroken middenvoetsbeentje), heeft toegebracht,
hebbende hij verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk meermalen, althans éénmaal
met een vuurwapen één of meer kogels in de richting van (het lichaam) van die [slachtoffer] (af)geschoten (waardoor die [slachtoffer] in de benen en/of bil, althans het lichaam werd geraakt) en/of meermalen, althans éénmaal (met kracht) op/tegen het hoofd en/of het
gezicht geslagen en/of te gestompt;
(artikel 302 jo. 47 Wetboek van Strafrecht)
meer, subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 oktober 2014 te [pleegplaats],
ter uitvoering van het door hem, verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen,
met dat opzet meermalen, althans éénmaal met een vuurwapen (
vanaf een korte
afstand) één of meer kogels in de richting van (het lichaam van) die [slachtoffer] heeft (af)geschoten (waardoor die [slachtoffer] in de benen en/of de bil, althans het lichaam werd geraakt) en/of meermalen, althans éénmaal (met kracht) op/tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft geslagen en/of gestompt,
terwij1 de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302 jo. 45/47 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Verhoor van de verdachte van 21 oktober 2014 in het zaak proces-verbaal ‘Zaak 14058 Van Beethovensingel 141004’ p. 81 (hierna zal -tenzij anders wordt vermeld- als vindplaats slechts het paginanummer van dit proces-verbaal worden vermeld).
2.Proces-verbaal van bevindingen van 21 januari 2015, p. 164-165.
3.Proces-verbaal van bevindingen van 5 juni 2015 in verwijzingenmapje (geel).
4.Proces-verbaal van bevindingen van 22 juli 2015, p. 308 e.v. en de Nederlandse vertaling van de chatgesprekken.
5.Verklaring van de verdachte 21 oktober 2014, p. 81 e.v. en aanvullend proces-verbaal van 9 oktober 2015 (tel.nrs en bijbehorende namen).
6.Waarneming van de rechtbank van de stills van de camerabeelden Showtime, p. 275.
7.Uit het proces-verbaal van uitkijken camerabeelden horecagelegenheid Showtime volgt dat de klok die op de camerabeelden de tijd aangeeft 45 minuten achter loopt op de daadwerkelijke tijd, p.275.