Rechtbank Rotterdam
Parketnummer: 10/740349-14
Datum uitspraak: 4 februari 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
,
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Middelburg, locatie Torentijd,
raadsvrouw: mr. W. van der Voet, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 januari 2015.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. M.G. Vreugdenhil heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging doodslag en van het onder 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt het volgen van een behandeling bij Het Dok of een soortgelijke instelling.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 27 augustus 2014 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een
persoon genaamd[slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes,
in de buik van die[slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 27 augustus 2014 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,7 gram cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het onder 1 en 2 bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Deze bewijsmiddelen zijn opgenomen in de bij dit vonnis gevoegde bijlage II.
NADERE BEWIJSOVERWEGING TEN AANZIEN VAN FEIT 1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft aangevoerd dat is komen vast te staan dat de verdachte - minstgenomen - voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van[slachtoffer].
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de poging doodslag omdat de verdachte geen opzet had op het doden van [slachtoffer]. Met betrekking tot het voorwaardelijk opzet op het levensbedreigend gewond raken van[slachtoffer] heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Aangevoerd is dat de verdachte het op een vitaal lichaamsdeel, noch op [slachtoffer] gemunt had en dat niet kan worden uitgesloten dat de verdachte alleen maar wilde afschrikken door met het mes naar voren uit te halen.
De feiten waar de rechtbank van uitgaat
Op 27 augustus 2014 is in een uitgaansgelegenheid een ruzie ontstaan tussen de verdachte en de broer van[slachtoffer]. De portier van de uitgaansgelegenheid, de getuige [getuige], heeft hierop de verdachte uit de uitgaansgelegenheid gezet. Bij de deur en/of het portiek van de uitgaansgelegenheid is het tot een confrontatie gekomen. In die confrontatie heeft de verdachte een mes getrokken en heeft hij het slachtoffer in de buikstreek gestoken, waarmee hij het slachtoffer potentieel dodelijk letsel heeft toegebracht. Het mes was 26,5 cm lang en had een lemmet van 11,5 cm lang en 3 cm breed dat aan één zijde geslepen was en waarbij de eerste 3,5 cm was voorzien van een karteling.
Opzet
Voor een bewezenverklaring van de tenlastegelegde poging doodslag moet het opzet van de verdachte gericht zijn geweest op de dood van [slachtoffer]. De rechtbank beschouwt het opzet van de verdachte daarop als een gegeven, nu het met een dergelijk fors mes steken in de buik naar uiterlijke verschijningsvorm meebrengt dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte het intreden van de dood bij aangever heeft gewild of in elk geval op de koop toe heeft genomen. Dat de dood bij aangever niet is opgetreden, is buiten het handelen van de verdachte gelegen.
De bewezen feiten leveren op: