ECLI:NL:RBROT:2015:8877

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 september 2015
Publicatiedatum
4 december 2015
Zaaknummer
C/10/453635 / HA ZA 14-654
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis over eigendom en onderhoudsplicht van rioolstelsel in mandelig gebied te Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 september 2015 een eindvonnis gewezen in een geschil tussen de vereniging Hof van Heden Hoogvliet, de Gemeente Rotterdam en Stichting Vestia. De zaak betreft de eigendom en onderhoudsplicht van drie vuilwaterriolen die zich bevinden in een mandelig gebied te Rotterdam. Hof van Heden vorderde dat de Gemeente Rotterdam als eigenaar van de rioleringen zou worden aangemerkt en verantwoordelijk zou zijn voor het beheer en onderhoud ervan. De Gemeente Rotterdam betwistte deze eigendom en stelde dat de rioleringen geen onderdeel zijn van het gemeentelijk riool. Vestia, die ook als gedaagde was betrokken, voerde aan dat de rioleringen geen zelfstandige onroerende zaken zijn en dat zij niet verantwoordelijk is voor het onderhoud ervan.

De rechtbank overwoog dat de drie rioleringen geen bestanddeel zijn van het gemeentelijk riool en dat de Gemeente Rotterdam niet als bevoegd aanlegger kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de eigendom van de rioleringen niet bij de Gemeente Rotterdam berust en dat er geen grond is om de Gemeente verantwoordelijk te houden voor het beheer en onderhoud. De vorderingen van Hof van Heden werden afgewezen, evenals de vorderingen tegen Vestia. De rechtbank veroordeelde Hof van Heden in de proceskosten.

De zaak in reconventie, die betrekking heeft op de vorderingen van Vestia, werd aangehouden voor verdere proceshandelingen. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rolzitting voor nadere uitlatingen van partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/453635 / HA ZA 14-654
Vonnis van 30 september 2015
in de zaak van
de vereniging
HOF VAN HEDEN HOOGVLIET,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.A.D. Blaauw,
tegen
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ROTTERDAM,
zetelend te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M. Rus-Van der Velde,
2. de stichting
STICHTING VESTIA,
zetelend te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. I. Broere.
Partijen zullen hierna Hof van Heden, Gemeente Rotterdam en Vestia genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van de zijde van Gemeente Rotterdam, met één productie;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van Vestia, met producties;
  • het vonnis in het incident van 17 december 2014;
  • de conclusie van antwoord van Gemeente Rotterdam, met producties;
  • het tussenvonnis van 29 april 2015 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen gehouden op 7 juli 2015, waaraan zijn gehecht de bij die gelegenheid door Vestia overgelegde, op schrift gestelde opmerkingen;
  • de bij gelegenheid van de comparitie door Hof van Heden overgelegde pleitnotities.

2.De feiten

2.1.
Bij akten van 10 december 1968, 20 juli 1988 en 19 december 2007 heeft Gemeente Rotterdam aan (Woningbouwvereniging Patrimonium als rechtsvoorganger van) Vestia een aantal gedeeltelijk bebouwde percelen geleverd gelegen aan de Tarbotstraat te Rotterdam (Portugaal). De leveringsakte van 10 december 1968 luidt onder meer:
“En is deze verkoop en koop geschied onder de navolgende voorwaarden, te weten:
(…)
4. (…)
b. dat de gemeente Rotterdam voor het onderhoud van de gemeenschappelijke tuin zal zorgdragen; (…)
4.g. dat de koper en zijn rechtverkrijgenden te allen tijde moeten gedogen, dat de gemeente Rotterdam in de gemeenschappelijke tuinen leidingen aanlegt (…) en voorts al datgene verricht of aanbrengt, hetgeen niet in strijd met het gebruik als tuin; (…)
(…)
7. dat bij elke verdere overdracht van het verkochte in elke akte van overdracht de sub 4,5 en 6 gestelde voorwaarden aan de verkrijger worden opgelegde en voor deze verbindend worden verklaard, (…)”
2.2.
Op een deel van de onder 2.1 bedoelde percelen heeft Vestia door Estrade Projecten B.V. het bouwplan ‘Hof van Heden’ (hierna: Het Hof van Heden’) laten bouwen. Vestia was enig aandeelhouder van Estrade Projecten B.V. Het Hof van Heden bestaat uit 60 woningen, waarvan 28 appartementen. De bouw is gereedgekomen in 2010. Vanaf 2009 is de bewoning van Het Hof van Heden aangevangen.
2.3.
Aan de binnenzijde van het gebied waarop Het Hof van Heden is gesitueerd - dat gebied is omgeven door de Horsweg, de Marlijnstraat, de Tarbotstraat en de Zwaardvisstraat te Rotterdam - bevinden zich tuinen en paden (Doradehof). Deze zijn onverdeeld gemeenschappelijk eigendom van de eigenaren van de 60 woningen. Het perceel waarop de tuin en paden liggen (perceel 2558) is bij akte van 25 april 2008 mandelig geworden van
de 60 woningen. Daarbij is Hof van Heden benoemd tot beheerder.
2.4.
In het gebied omgeven door de Horsweg, de Marlijnstraat, de Tarbotstraat en de Zwaardvisstraat liggen drie vuilwater-verzamelleidingen (hierna: de drie rioleringen). De drie rioleringen verzamelen het vuilwater van ruim de helft van de 60 woningen, waaronder de 28 appartementen en het in Het Hof van Heden gelegen ontmoetingscentrum. De overige woningen in Het Hof van Heden zijn aangesloten op rioolleidingen onder de openbare weg (de Horsweg en de Zwaardvisstraat).
2.5.
De leveringsakte van 18 december 2009, waarbij een woning in Het Hof van Heden is geleverd die afvalwater loost op één van de drie rioleringen, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

G. OMSCHRIJVING ERFDIENSTBAARHEDEN, KWALITATIEVE BEDINGEN EN/OF BIJZONDERE VERPLICHTINGEN, ERFDIENSTBAARHEDEN
Met betrekking tot bekende erfdienstbaarheden, kwalitatieve bedingen en/of bijzondere verplichtingen wordt verwezen naar:
(…)
Artikel 13
Verplichtingen van de Eigenaar(…) 13.1 De Eigenaar is verplicht:
(…)
e. toe te laten, dat op, aan, in of boven de Onroerende Zaak voor openbare doeleinden (…) leidingen (…) worden aangebracht, onderhouden en vernieuwd (…).”
2.6.
Voor de drie rioleringen in het mandelige gebied (perceel 2558) zijn op 28 november 2008 aansluitvergunningen op het openbaar riool aangevraagd en verleend.

3.De vordering in conventie

3.1.
Hof van Heden vordert bij vonnis, uitvoerbaar hij voorraad:
I. voor recht te verklaren:
A. dat de gemeente Rotterdam eigenaar is van de drie vuilwaterriolen met toebehoren gelegen in de mandelige grond te Rotterdam Hoogvliet plaatselijk bekend onder de namen ‘Doradehof en ‘Hof van Heden Hoogvliet’, kadastrale gemeente Hoogvliet, sectie D, perceel 2558, welke leidingen met blauw zijn aangeduid in de tekening die als productie 3 is overgelegd; en
B. dat de gemeente als gemeentelijke taak cq. voor eigen rekening dient zorg te dragen voor het beheer en het onderhoud daarvan;
(althans een zodanige verklaring voor recht welke de rechtbank zal vermenen te behoren en welke invulling geeft aan de vorderingen I.A en I.B van eiseres); en
II. de gemeente Rotterdam te bevelen tot inschrijving van deze uitspraak in de openbare registers bedoeld in artikel 3:16 W.
subsidiair:III voor recht te verklaren dat:
A. Stichting Vestia eigenaar is van de drie vuilwaterriolen met toebehoren gelegen in de mandelige grond te Rotterdam Hoogvliet plaatselijk bekend onder de namen ‘Doradehof en ‘Hof van Heden Hoogvliet’, kadastrale gemeente Hoogvliet, sectie D, perceel 2558, welke leidingen met blauw zijn aangeduid in de tekening die als productie 3 is overgelegd; en
B. Stichting Vestia voor eigen rekening dient zorg te dragen voor het beheer en het onderhoud daarvan;
(althans een zodanige verklaring voor recht welke de rechtbank zal vermenen te behoren en welke invulling geeft aan de vorderingen III.A en III.B van eiseres); en
IV. Stichting Vestia te bevelen tot inschrijving van de drie vuilwaterriolen als voornoemd in de openbare registers bedoeld in artikel 3: 16 BW; en
V. Stichting Vestia te bevelen tot inschrijving van deze uitspraak in de openbare registers bedoeld in artikel 3:16 BW;
meer subsidiair:
VI. voor recht te verklaren dat eigendom van de mandelige grond te Rotterdam Hoogvliet plaatselijk bekend onder de namen ‘Doradehof en ‘Hof van Heden Hoogvliet’, kadastrale gemeente Hoogvliet, sectie D, perceel 2558, niet de drie vuilwaterriolen omvat welke grotendeels in die grond zijn gelegen en die zijn aangeduid in het blauw in de tekening die
als productie 3 is overgelegd; en
VII. voor recht te verklaren dat de vereniging Hof van Heden Hoogvliet niet is gehouden tot het onderhoud van één of meerdere van de drie vuilwaterriolen gelegen in de mandelige grond als voornoemd; en
VIII. voor recht te verklaren dat de vereniging Hof van Heden Hoogvliet niet gehouden is tot het beheer van één of meerdere van de drie vuilwaterriolen gelegen in de mandelige grond als voornoemd; en
IX. voor recht te verklaren dat de rioolleiding gelegen in de mandelige grond als voornoemd, die het vuilwater afvoert van de percelen 2555 en 2556 in de kadastrale gemeente Hoogvliet, sectie D, geen gemeenschappelijke zaak is die als onverdeeld eigendom toebehoort aan de eigenaren dan wel zakelijk gerechtigden van genoemde percelen; en
X. voor recht te verklaren dat de rioolleiding gelegen in de mandelige grond als voornoemd, die het vuilwater afvoert van de percelen 2555 en 2556 in de kadastrale gemeente Hoogvliet, sectie D, geen bestanddeel is van de onroerende zaken gelegen op genoemde percelen; en
XI. voor recht te verklaren dat de rioolleiding met toebehoren gelegen in de mandelige grond als voornoemd, die het vuilwater afvoert van de percelen 2555 en 2556 in de kadastrale gemeente Hoogvliet, sectie D, eigendom is van de gemeente Rotterdam dan wel Stichting Vestia, en gemeente Rotterdam respectievelijk Stichting Vestia te bevelen tot inschrijving in de openbare registers als bedoeld onder II respectievelijk IV en V; en
XII. voor recht te verklaren dat de rioolleiding gelegen in de mandelige grond
als voornoemd, die het vuilwater afvoert van de percelen 2254 en 2257 in de kadastrale gemeente Hoogvliet, sectie D, geen gemeenschappelijke zaak is die als onverdeeld eigendom toebehoort aan de eigenaren dan wel zakelijk gerechtigde(n) van genoemde percelen; en
XIII. voor recht te verklaren dat de rioolleiding gelegen in de mandelige grond als voornoemd, die het vuilwater afvoert van de percelen 2254 en 2257 in de kadastrale gemeente Hoogvliet, sectie D, geen bestanddeel is van de onroerende zaken gelegen op genoemde percelen; en
XIV. voor recht te verklaren dat de rioolleiding met toebehoren gelegen in de mandelige grond als voornoemd, die het vuilwater afvoert van de percelen 2254 en 2257 in de kadastrale gemeente Hoogvliet, sectie D, eigendom is van de gemeente Rotterdam dan wel Stichting Vestia, en gemeente Rotterdam respectievelijk Stichting Vestia te bevelen tot inschrijving in de openbare registers als bedoeld onder II respectievelijk IV en V; en
XVI. voor recht te verklaren dat de rioolleiding gelegen in de mandelige grond als voornoemd, die het vuilwater afvoert van een deel van de gebruiksruimtes gelegen in het gebouw op het perceel 2254 in de kadastrale gemeente Hoogvliet, sectie D, geen bestanddeel is van dit gebouw; en
XVII. voor recht te verklaren dat de rioolleiding met toebehoren gelegen in de mandelige grond als voornoemd, die het vuilwater afvoert van een deel van de gebruiksruimtes gelegen in het gebouw op het perceel 2254 in de kadastrale gemeente Hoogvliet, sectie D, eigendom is van de gemeente Rotterdam dan wel Stichting Vestia, en gemeente Rotterdam respectievelijk Stichting Vestia te bevelen tot inschrijving in de openbare registers als bedoeld onder II respectievelijk IV en V.
in alle gevallen:
XVIII. voor recht te verklaren dat het bepaalde onder 4.b. in de leveringsakte van 10 december 1968 deel 3926 nummer 33, niet bij akte van 18 december 2009 welke op diezelfde datum onder nummer 0Z4 57639/3 bij het kadaster is ingeschreven, is opgelegd aan de verkrijger van de in laatstgenoemde akte vermelde woning, parkeerplaats en mandeligheid; en
XIX. voor recht te verklaren dat het bepaalde onder 4.g. in de leveringsakte van 10 december 1968 deel 3926 nummer 33, voor de verkrijger van de woning, parkeerplaats en mandeligheid blijkens akte van 18 december 2009 welke op diezelfde datum onder nummer 0Z4 57639/3 hij het kadaster is ingeschreven, onverminderd van kracht is,
kosten rechtens.
3.2.
Hof van Heden legt hieraan het volgende ten grondslag.
3.2.1.
De drie rioolleidingen die in de grond van perceel 2558 liggen zijn bestanddeel van het gemeentelijk openbaar riool. De leidingen zijn ontworpen en uitgevoerd naar gemeentelijke standaard voor openbaar riool. De leidingen zijn qua uitvoering en vormgeving niet te onderscheiden van openbaar riool. Ook zijn er geen afscheidingen tussen deze leidingen en de riolering in de openbare weg. De leidingen zijn voorts niet zelfstandig te onderhouden. Ook uit de gemeentelijke Aansluitverordening riolering uit 2012 volgt dat de leidingen, zijnde verzamelleidingen, behoren tot het openbaar riool. Door horizontale natrekking ex artikel 5:20 sub e laatste zin BW behoren de bedoelde drie rioolleidingen dan ook in eigendom toe aan de Gemeente Rotterdam.
3.2.2.
Gemeente Rotterdam is tevens aan te merken als bevoegd aanlegger van de rioolleidingen onder perceel 2558 in de zin van artikel 5:20 lid 2 BW. De leidingen zijn ontworpen en aangelegd als nutsvoorzieningen waarvan de kosten worden omgeslagen in de gemeentelijke heffingen. Het ontwerpen en aanleggen van riolering behoort tot de gemeentelijke taak. Uit de leveringsakten volgt dat de eigenaren van het mandelige perceel 2558 de door Gemeente Rotterdam aangelegde leidingen voor openbare dienst hebben te gedogen. De eigendom van de leidingen is niet overgedragen aan de eigenaren van het mandelige perceel 2558, zodat de eigendom bij Gemeente Rotterdam is blijven berusten.
3.2.3.
Indien mocht worden geoordeeld dat de onderhavige rioolleidingen van hun hoofdzaak zijn afgezonderd en dat Vestia de bevoegd aanlegger is, is Vestia belast met het beheer en onderhoud van de leidingen. Voor dat geval vordert Hof van Heden voorwaardelijk dat voor recht wordt verklaard dat Vestia de eigenaar is van de leidingen, welke verklaring inschrijving behoeft als bedoeld in artikel 3:16 BW.

4.Het verweer van Gemeente Rotterdam

4.1.
Het verweer van Gemeente Rotterdam strekt tot afwijzing van de vorderingen van Hof van Heden, met veroordeling van Hof van Heden bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten vermeerderd met de wettelijke rente en met nakosten.
4.2.
Gemeente Rotterdam voert als verweer aan dat de drie rioleringen niet zijn aan te merken als bestanddeel van het gemeentelijk riool en dat Gemeente Rotterdam niet de bevoegd aanlegger van de drie rioleringen in de zin van artikel 5:20 lid 2 BW is, zodat de drie rioleringen niet aan haar in eigendom toebehoren. Gemeente Rotterdam is dan ook niet verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de drie rioleringen.

5.5. Het verweer van Vestia

5.1.
Het verweer van Vestia strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van Hof van Heden in haar vordering, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van Hof van Heden bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
5.2.
Vestia voert de volgende verweren.
5.2.1. Vestia is niet de bevoegd aanlegger in de zin van artikel 5:20 lid 2 BW. Dat artikel ziet op de situatie waarin een net wordt aangelegd in de grond van anderen. Daarvan is hier geen sprake. Twee van de drie rioleringen heeft Vestia laten aanleggen in grond waarvan zij eigenaar was en is. Deze twee leidingen zijn aangelegd in het mandelige binnengebied waarin Vestia een onverdeeld aandeel heeft. Om die reden is van aanleg van leidingen in andermans grond geen sprake.
Ook de derde riolering waarop de zes eengezinswoningen lozen is aangelegd in grond die volledig aan Vestia toebehoorde. Slechts een klein gedeelte van deze riolering bevindt zich in perceel 2251 (parkeerplaats). Dat gedeelte is op zichzelf geen net. Er is dus ook met betrekking tot deze riolering geen sprake van aanleg van een net in de grond van een ander.
5.2.2. De drie rioleringen zijn geen net in de zin van artikel 5:20 lid 2 BW omdat zij geen feitelijke en functionele eenheid vormen. Zonder de gebouwen die op de drie rioleringen lozen hebben de leidingen geen doel. Ze zijn daarom niet als zelfstandige onroerende zaak aan te merken, hetgeen een vereiste is om als net in de zin van artikel 5:20 lid 2 BW te kunnen worden gekwalificeerd.
5.2.3. De twee rioleringen waarop het appartementencomplex loost zijn bestanddeel van dat appartementencomplex. De woningen in het appartementencomplex kunnen niet aan hun bestemming van wonen voldoen als er geen riolering is om het afvalwater te lozen. Mochten deze twee rioleringen geen bestanddeel zijn van het gemeenteriool, dan is dus sprake van horizontale natrekking door het appartementencomplex.
5.2.4.
De riolering waarop de zes eengezinswoningen lozen is niet in het mandelige gebied maar in de voortuinen van deze woningen gelegen. Op grond van verticale natrekking is iedere perceeleigenaar eigenaar van dat deel van de riolering dat zich in zijn tuin bevindt.
5.2.5.
Zelfs indien Vestia zou moeten worden aangemerkt als eigenaar van de drie rioleringen, dan betekent dat nog niet dat zij gehouden is tot het beheer of onderhoud daarvan.
5.2.6.
Tot het inschrijven van de rioleringen en/of het vonnis in de openbare register is Vestia niet gehouden, ook niet wanneer zij zou gelden als de eigenaar van de rioleringen.

6.De vordering in voorwaardelijke reconventie

6.1.
Vestia vordert, voor het geval waarin de rechtbank de vordering I en/of II van Hof van Heden mocht afwijzen, en aldus zou oordelen dat de drie collecteursriolen geen bestanddeel zijn van het gemeenteriool, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor recht te verklaren:
I. dat de drie collecteursriolen die zich bevinden in de percelen, kadastraal bekend als gemeente Hoogvliet, sectie D, nummers 2251, 2255, 2258, 2555 en 2556 niet zijn te kwalificeren als net in de zin van artikel 5:20 lid 2 BW en evenmin in eigendom toebehoren aan Vestia;
II.
primair:
dat het collecteurriool waarop de zes eengezinswoningen aan de Marlijnstraat 1 t/m 11 (oneven) hun vuilwater lozen verticaal wordt nagetrokken door de percelen kadastraal bekend als gemeente Hoogvliet, sectie D, nummers 2555 en 2556, als gevolg waarvan de eigenaar van perceel 2555 eigenaar is van het deel van de riolering dat zich in zijn
perceel bevindt, en de eigenaar van perceel 2556 eigenaar is van het deel van de riolering dat zich in zijn perceel bevindt;
subsidiair:
dat het collecteurriool waarop de zes eengezinswoningen aan de Marlijnstraat 1 t/m 11 (oneven) hun vuilwater lozen:
a. op grond van verticale natrekking eigendom is van de zestig eigenaren van het perceel kadastraal bekend als gemeente Hoogvliet, sectie D, nummer 2258; en
b. deel uitmaakt van de mandeligheid; en
c. het beheer en onderhoud van dit collecteursriool de verantwoordelijkheid is van Hof van Heden;
III.
primair:
dat de twee collecteursriolen die zijn gelegen in de percelen, kadastraal bekend als gemeente Hoogvliet, sectie D, nummer 2258 en 2255, waarop het appartementencomplex, kadastraal bekend als gemeente Hoogvliet, sectie D, complexaanduiding 2262-A haar vuilwater loost, bestanddeel zijn van voornoemd appartementencomplex;
subsidiair:
a. dat de twee collecteursriolen die zijn gelegen in de percelen, kadastraal bekend als gemeente Hoogvliet, sectie D, nummer 2258 en 2255, waarop het appartementencomplex, kadastraal bekend als gemeente Hoogvliet, sectie D, complexaanduiding 2262-A haar vuilwater loost, op grond van verticale natrekking eigendom zijn van de zestig eigenaren van het perceel kadastraal bekend als gemeente Hoogvliet, sectie D, nummer 2258; en
b. dat deze twee collecteursriolen deel uitmaken van de mandeligheid; en
c. het beheer en onderhoud van deze twee collecteursriolen de verantwoordelijkheid is van Hof van Heden,
met veroordeling van Hof van Heden in de kosten van het geding
6.2.
Vestia legt aan deze vorderingen hetzelfde ten grondslag als zij in conventie als verweer heeft aangevoerd.

7.Het verweer in reconventie

7.1.
Hof van Heden voert verweer tegen de vorderingen van Vestia. Dat verweer strekt tot afwijzing van de vorderingen, kosten rechtens. Op de inhoud van het verweer zal later, voor zover nodig, worden ingegaan.

8.De beoordeling

in conventie

8.1.
Als eerste zullen de primaire vorderingen van Hof van Heden tegen Gemeente Rotterdam worden behandeld (de vorderingen I en II). Aan deze vorderingen legt Hof van Heden ten grondslag dat de drie rioleringen toebehoren aan Gemeente Rotterdam, aangezien zij een bestanddeel zijn van het gemeenteriool en/of Gemeente Rotterdam is aan te merken als de bevoegd aanlegger in de zin van artikel 5:20 BW.
8.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 5:20 lid 1 BW luidt, voor zover hier relevant:
“De eigendom van de grond omvat, voor zover de wet niet anders bepaalt:
(…)
e. gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen en werken, voor zover ze geen bestanddeel zijn van eens anders onroerende zaak;”
Lid 2 van artikel 5:20 BW bepaalt:
“2. In afwijking van lid 1 behoort de eigendom van een net, bestaande uit een of meer kabels of leidingen, bestemd voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen (…), dat in, op of boven de grond van anderen is of wordt aangelegd, toe aan de bevoegde aanlegger van dat net dan wel aan diens rechtsopvolger.”
Artikel 5:20 lid 1 BW, inhoudende dat de eigendom van de grond de gebouwen en werken omvat die duurzaam met de grond zijn verenigd, vormt de hoofdregel. In artikel 5:20 lid 1 sub e en in artikel 5:20 lid 2 BW zijn twee uitzonderingen opgenomen op deze hoofdregel. Artikel 5:20 lid 2 sub e BW bepaalt dat van de hiervoor genoemde verticale natrekking door de grond slechts sprake is voor zover de gebouwen en werken geen bestanddeel zijn van een anders onroerende zaak. Volgens Hof van Heden vormen de drie rioleringen een bestanddeel van het gemeentelijke riool.
Bij het bepalen van de grens tussen een net - zoals het gemeentelijke riolering - en een particuliere aansluiting is blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 5:20 lid 2 BW bepalend wat daarover is vastgesteld in sectorale wetgeving. Wanneer er geen afzonderlijke wettelijke definitie is van wat het net omvat, wordt de vraag wat als bestanddeel tot het net behoort bepaald door artikel 3:4 BW. Dat komt erop neer dat aan de hand van de verkeersopvattingen dient te worden vastgesteld in hoeverre sprake is van tot het net behorende bestanddelen.
8.3.
Gemeente Rotterdam heeft een aansluitverordening vastgesteld. De Aansluitverordening riolering 2012 luidt, voor zover hier relevant, als volgt:

Artikel 1 BegripsbepalingenIn deze verordening, en de daarop berustende bepalingen, wordt verstaan onder:
a.aansluitpunt:
1. bij gemengde en gescheiden stelsels het punt waar het particulier riool is aangesloten op het openbaar riool
(…)
g.
openbaar riool: gedeelte van de riolering dat bij de gemeente in eigendom en beheer is en bestemd is voor de inzameling en het transport van afvalwater, met inbegrip van de daartoe behorende rioolgemalen, IBA’s, verzamelleidingen, persleidingen en werken en installaties van overeenkomende aard, met uitzondering van het particulier riool;
h.
particulier riool:leiding vanaf de voorziening als bedoeld in paragraaf 3.8.1 en 3.8.2 van het Bouwbesluit 2003 tot en met het aansluitpunt, inclusief eventueel ontstoppingsstuk;
(…)
j.
verzamelleiding: leiding die verschillende leidingen verbinden met het openbaar riool.
(…).”
Artikel 9 Overgangsrecht
(…)
2. Op aansluitingen van particuliere riolen op het openbaar riool, die op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening krachtens de tot dan toe geldende regelgeving en voorschriften zijn aangelegd, zijn de bepalingen van deze verordening van toepassing.”
Uit deze verordening, die blijkens artikel 9 ook toepassing vindt bij aansluitingen van particuliere riolen die vóór de inwerkingtreding van de verordening zijn aangelegd, volgt dat het openbaar riool eindigt en het particulier riool begint waar het particulier riool is aangesloten op het openbaar riool. Voorts volgt uit deze verordening dat het particuliere riool doorloopt tot en met de aansluiting inclusief eventueel ontstoppingsstuk. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat in dit geval de grens tussen het particuliere riool en het openbaar riool zich in elk geval niet daar bevindt waar de huisaansluitingen van de woningen zijn aangesloten op de drie rioleringen in het mandelige gebied. Uit de verordening moet worden opgemaakt dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijkheid dragen voor de aansluiting op het openbaar riool. Vast staat dat Gemeente Rotterdam niet de eigenaar is van het perceel waarin zich de drie rioleringen bevinden. Die drie rioleringen zijn ook geen wezenlijk onderdeel van het openbare riool. Er is geen sprake van dat het openbaar riool incompleet is zonder de drie rioleringen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de drie rioleringen dan ook geen bestanddeel van het gemeentelijk riool in de zin van artikel 3:4 BW, zodat de drie rioleringen niet op die voet aan de Gemeente Rotterdam toebehoren.
8.4.
Hof van Heden voert voorts aan dat Gemeente Rotterdam als de bevoegd aanlegger in de zin van artikel 5:20 lid 2 BW geldt als de eigenaar van de drie rioleringen. Gemeente Rotterdam heeft hier tegenin gebracht dat de drie rioleringen niet door haar zijn aangelegd. Volgens Gemeente Rotterdam is het Vestia of zijn het de mandelige eigenaren geweest die de opdracht heeft/hebben verstrekt tot het bouwen van het Hof van Heden, waaronder begrepen het aansluiten van de woningen op het gemeentelijk rioleringsnet. Hof van Heden heeft in het licht van deze stelling van Gemeente Rotterdam onvoldoende onderbouwd dat Gemeente Rotterdam desalniettemin als de bevoegd aanlegger in vorenbedoelde zin kan worden aangemerkt. De omstandigheid dat het volgens Hof van Heden niet wenselijk is en niet de bedoeling was dat de bewoners van het Hof van Heden verantwoordelijk zouden zijn voor het beheer en onderhoud van de drie rioleringen, temeer nu niet alle bewoners op die drie rioleringen lozen, is niet relevant voor het vaststellen van de eigendomspositie van Gemeente Rotterdam. Evenmin kan dat tot verantwoordelijkheid van Gemeente Rotterdam leiden voor het beheer en onderhoud van het riool. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat bij het ontwerp van de drie rioleringen het ingenieursbureau van Gemeente Rotterdam (Gemeentewerken) betrokken is geweest en dat gebruik is gemaakt van materialen die Gemeente Rotterdam ook pleegt te gebruiken voor de aanleg van het gemeentelijk rioolstelsel, want onbetwist gebleven is dat (in elk geval mede) in particuliere opdracht is gewerkt door het gemeentelijk ingenieursbureau.
8.5.
De rechtbank overweegt voorts dat het doel en de strekking van artikel 5:20 lid 2 BW is te voorkomen dat de eigendom van netten door verticale natrekking bij de grondeigenaar komt te liggen en te bewerkstelligen dat kabels en leidingen die een feitelijke en functionele eenheid behoren in handen blijven van de eigenaar van het net. Hof van Heden roept artikel 5:20 lid 2 BW in met het doel om de eigenaar van het gemeentelijk rioolnetwerk verantwoordelijk te maken voor rioolbuizen gelegen in particuliere grond. Dat strookt niet met eerder genoemde strekking van artikel 5:20 lid 2 BW.
8.6.
De conclusie luidt dan ook dat Gemeente Rotterdam niet is aan te merken als de bevoegd aanlegger van de drie rioleringen, daargelaten de vraag of de drie rioleringen kwalificeren als net in de zin van artikel 5:20 lid 2 BW. De eigendom van de drie rioleringen berust derhalve niet bij Gemeente Rotterdam. Er is geen grond aanwezig om Gemeente Rotterdam verantwoordelijk te houden voor het beheer en onderhoud van de drie rioleringen. Die grondslag kan niet worden gevonden in de door Hof van Heden aangehaalde bepaling in de leveringsakte van 18 december 2009 (artikel 13.1 sub e; zie onder 2.5 van dit vonnis). Daarin is bepaald dat de eigenaar van de bij die akte geleverde onroerende zaak moet dulden dat leidingen voor openbare doeleinden worden aangebracht in zijn onroerende zaak. Daaruit kan niet worden afgeleid dat dat Gemeente Rotterdam verantwoordelijk is voor de hier bedoelde drie rioleringen. De primaire vorderingen (I en II) zullen derhalve worden afgewezen.
8.7.
Thans dienen de vorderingen van Hof van Heden tegen Vestia beoordeeld te worden. Hof van Heden legt aan de vorderingen tegen Vestia ten grondslag dat de drie rioleringen afzonderlijke onroerende zaken zijn die niet in eigendom zijn overgedragen en daarom nog steeds toebehoren aan Vestia als de bevoegd aanlegger.
8.8.
In de arresten van 6 juni 2003 (BNB 2003, 271 en 272) heeft de Hoge Raad bepaald dat netten onroerende zaken zijn. Met de invoering van artikel 5:20 lid 2 BW geldt dat voor alle netten, zoals riolering. Uitsluitend indien de drie rioleringen als zelfstandige onroerende zaak zijn aan te merken, kan sprake zijn van eigendom van de bevoegd aanlegger in de zin van artikel 5:20 lid 2 BW.
Hiervoor is reeds geoordeeld dat de rioleringen geen bestanddeel zijn van het gemeentelijk riool. Om als zelfstandige onroerende zaak te worden aangemerkt dient sprake te zijn van leidingen met een zelfstandige functionele eenheid. Daarvan is hier naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De betreffende drie rioleringen zorgen voor het transport van het afvalwater afkomstig van de woningen en/of gebouwen in het Hof van Heden naar het gemeentelijk riool. Zonder de aanwezigheid van deze woningen/gebouwen hebben de drie rioleringen geen doel of functie. Nu een zelfstandige functionele eenheid ontbreekt, zijn de drie rioleringen niet als zelfstandige onroerende zaak aan te merken. Dat leidt ertoe dat artikel 5:20 lid 2 BWniet op de drie rioleringen kan worden toegepast. Ook hier geldt bovendien dat het toepassen van de wettelijke regeling van artikel 5:20 lid 2 BW op een situatie als hier aan de orde niet strookt met de bedoeling van de wetgever. Artikel 5:20 lid 2 BW dient er toe de positie van de aanlegger van een net te verduidelijken en te verbeteren. In dit geval wordt de regeling van artikel 5:20 lid 2 BW evenwel ingeroepen om de verantwoordelijkheid voor een aantal leidingen af te wentelen.
8.9.
Het oordeel luidt dan ook dat nu geen sprake is van een net in de zin van artikel 5:20 lid 2 BW, Vestia niet als eigenaar van de drie rioleringen is aan te merken, nog daargelaten de vraag of zij de bevoegd aanlegger in de zin van dat artikel is. De vorderingen van Hof van Heden tot verklaring voor recht dat Vestia de eigenaar is van de drie rioleringen en zorg dient te dragen voor het beheer en onderhoud daarvan zullen dan ook worden afgewezen, evenals de vorderingen tot inschrijving van de rioleringen en de uitspraak in de openbare registers.
8.10.
Ter comparitie heeft Hof van Heden expliciet verklaard dat haar vorderingen onder VI tot en met XVII allen dezelfde grondslag hebben, te weten dat Gemeente Rotterdam, althans Vestia, eigenaar is van de drie rioleringen. Hiervoor is geoordeeld dat noch Gemeente Rotterdam noch Vestia eigenaar is van de drie rioleringen. De door Hof van Heden gestelde grondslag kan de vorderingen onder VI tot en met XVII dan ook niet dragen. Ook deze vorderingen zullen worden afgewezen.
8.11.
Zoals hierna aan de orde zal komen dienen partijen wat de reconventie betreft nog nadere proceshandelingen te verrichten. Dat betekent dat hierin heden geen (eind-)beslissing kan worden genomen. De vordering in reconventie kan, gelet op het voorwaardelijk karakter ervan, separaat van de vordering in conventie behandeld worden.
Wat de vordering in conventie betreft kan, zoals volgt uit het voorgaande, heden een eindbeslissing worden genomen. De vrijwaringsprocedure, die alleen betrekking heeft op de conventie, kan daarmee ook heden worden beslist. Om voornoemde redenen zal de rechtbank heden in conventie een eindvonnis wijzen, zodat alleen de reconventie nog aanhangig blijft. Dat heeft ook het voordeel dat, voor zover partijen appel willen instellen tegen het oordeel van de rechtbank in conventie, zij niet hoeven wachten tot (ook) in reconventie een eindoordeel is gegeven.
8.12.
Hof van Heden zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in conventie. Dat komt neer op € 608,- aan vastrecht voor zowel Gemeente Rotterdam als Vestia en op € 904,- aan salaris voor elk van de advocaten (twee punten van liquidatietarief II).
8.13.
De door Gemeente Rotterdam gevorderde veroordeling tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen op de wijze als in het dictum bepaald.
8.14.
Voor een zelfstandige veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten (€ 131,00 aan salaris voor de advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Hof van Heden niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris voor de advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak) een executoriale titel oplevert.
In reconventie
8.15.
Nu de vorderingen in conventie onder I en II worden afgewezen, wordt toegekomen aan de voorwaardelijke reconventionele vorderingen van Vestia. Ter comparitie is met partijen afgesproken dat indien aan de reconventionele vorderingen zou worden toegekomen, Hof van Heden en Vestia in de gelegenheid zouden worden gesteld om nader te bepalen 1) of op de reconventionele vordering moet worden beslist, 2) of mr. Blaauw in dat geval al dan niet een tegenstrijdig belang heeft en 3) in hoeverre er processuele gevolgen verbonden moeten worden aan het feit dat de heer [persoon 1] eerst na het uitbrengen van de dagvaarding de eigendom van het appartement heeft verworven dat daarvoor aan mevrouw [persoon 2] toebehoorde. In voorkomend geval zal Hof van Heden in de gelegenheid worden gesteld om de heer [persoon 1] in de procedure te betrekken conform artikel 118 Rv.
De reconventie zal dan ook worden verwezen naar de rol zodat partijen zich daarover kunnen uitlaten, eerst Vestia en daarna Hof van Heden.
In het incident
8.16.
Over de proceskosten in het incident is nog niet beslist. Nu de incidentele vordering tot vrijwaring is toegewezen, dient Hof van Heden te worden veroordeeld in de proceskosten van het incident. Nu Hof van Heden geen verweer heeft gevoerd tegen de incidentele vordering, worden de proceskosten op nihil gesteld.

9.De beslissing

De rechtbank,
in conventie:
wijst de vorderingen van Hof van Heden af;
veroordeelt Hof van Heden in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Gemeente Rotterdam vastgesteld op € 608,- aan vastrecht en op € 904,- aan salaris en aan de zijde van Vestia vastgesteld op € 608,- aan vastrecht en op € 904,- aan salaris;
bepaalt met betrekking tot de proceskosten dat Hof van Heden deze dient te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis, en veroordeelt Hof van Heden, voor het geval voldoening van die kosten binnen die termijn niet plaatsvindt, tot betaling van de wettelijke rente over die kosten te rekenen vanaf het verstrijken van voornoemde termijn voor voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie:
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 28 oktober 2015 voor akte aan de zijde van Vestia zodat Vestia zich kan uitlaten over hetgeen onder 8.15 is weergegeven, waarna Hof van Heden in de gelegenheid is bij antwoordakte te reageren;
houdt alle overige beslissingen aan;
in het incident:
veroordeelt Hof van Heden in de aan proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Gemeente Rotterdam vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt-Molier en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2015.
1861/2148