5.2.2.Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op maandag 14 augustus 1995 keerde de 82-jarige [slachtoffer 1] rond 17.00 uur terug in haar woning aan de Boezemlaan [huisnummer] (hierna ook: ‘de woning’) te Rotterdam na een bezoek aan de bejaardensoos. Omdat mevrouw [slachtoffer 1] in de dagen erna geen gehoor gaf en de gordijnen van de woning gesloten bleven, is de politie gealarmeerd. Op woensdag 16 augustus 1995 rond 15.15 uur ging de politie de woning binnen en trof aldaar het levenloze lichaam van mevrouw [slachtoffer 1] aan. Uit het sectierapport blijkt dat mevrouw [slachtoffer 1] door geweld om het leven was gebracht. Het intreden van de dood kan worden verklaard door de bij de sectie gebleken letsels aan hoofd, hals en borst, opgeleverd door de inwerking van uitwendig mechanisch geweld.
Bij het onderzoek door de technische recherche in de woning werd onder meer het volgende vastgesteld. Er waren geen sporen van braak. In de gang, vanuit de voordeur links, werd onder de kapstok een bloedvlek met een doorsnede van circa 30 centimeter, een onderkant van het kunstgebit van het slachtoffer en een pepervaatje aangetroffen. Rechts naast de voordeur lag een bril. Links tegen de wand onder de kapstok alsmede op de rechterwand en op de plint aan rechterzijde bevonden zich spatjes bloed. Op de plint aan de linkerkant van de gang werd een bloedveeg aangetroffen. Later is vastgesteld dat alle voornoemde bloedsporen afkomstig waren van mevrouw [slachtoffer 1] . In het tussenkamertje van de woning, dat het verlengde vormt van de gang, werd onder een stapel kleren het lichaam van mevrouw [slachtoffer 1] aangetroffen met een bebloed achterhoofd, liggend op haar buik, de handen en voeten vastgebonden. Om het hoofd van het slachtoffer was een doek gebonden. In de gootsteen van de keuken werd een sigarettenpeuk aangetroffen. In de achterkamer stond op de salontafel een bierpul gevuld met vloeistof, daarin dreef een sigarettenpeuk. Op diverse voorwerpen, die op de vloer in de voorkamer lagen, werden handschoensporen aangetroffen. In de voorkamer trof men een doosje met sigarettenas aan. In de wc lagen fecaliën en op de wc-bril werd een schaamhaar aangetroffen.
Door de nabestaanden van mevrouw [slachtoffer 1] is onder meer als gestolen opgegeven een bankpas en diverse sieraden, waaronder een horloge met een langwerpige blauwe wijzerplaat en een zilveren schakelband. Met de gestolen bankpas zijn tussen 14 en 17 augustus 1995 bij twee filialen van de VSB-bank in Rotterdam Zuid geldbedragen opgenomen in totaal ten bedrage van fl. 4.975,-.
De aangetroffen sporen van de verdachte
Op de voordeur van de woning aan de Boezemlaan, 3 centimeter onder de voordeurbel, is een duimafdruk van de verdachte aangetroffen (spoor 2). Ook zijn er drie handpalmsporen aangetroffen tegen, vanaf de voordeur bezien, de linkerwand van de gang op een afstand van 100 tot 150 cm vanaf de voordeur en op een hoogte tussen de 65 en 105 cm (sporen 3 tot en met 5). Deze dactyloscopische sporen bleken afkomstig van de verdachte.
Voor zover de verdediging dit betwist, stelt de rechtbank vast dat de in het dossier genoemde sporen 2 tot en met 5 afkomstig zijn van de plaats delict. De forensisch deskundige, dhr. Ing. J.R. ten Hove, heeft ter zitting de foliën getoond van de betreffende sporen. Ter zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat op de achterzijde van deze foliën staat vermeld dat deze zijn veiliggesteld/bemonsterd op de Boezemlaan [huisnummer] .
Op de wc-bril is een schaamhaar aangetroffen met een DNA-profiel dat geheel overeenkomt met het DNA-profiel van de verdachte (T18). De rechtbank gaat er om die reden vanuit dat deze haar afkomstig is van de verdachte. Hetzelfde geldt voor het DNA-spoor op de peuk die in de gootsteen van de keuken lag (T19).
De bewijswaarde van deze sporen
Zoals de verdediging heeft betoogd, kan niet worden vastgesteld dat de handpalmsporen van de verdachte in of met bloed waren gezet en evenmin kan de richting van de handpalmsporen of de precieze plek op de handpalm worden vastgesteld van waar deze sporen afkomstig zijn. Echter, dat laat echter onverlet dat wel kan worden vastgesteld dat de verdachte driemaal met zijn handpalm de linkerwand van de gang heeft aangeraakt, waarvan eenmaal op slechts 65 cm hoogte. Deze sporen zijn opvallend. Immers, vastgesteld kan worden dat in datzelfde gangetje fysiek geweld tegen het slachtoffer is gebruikt, gezien onder meer de grote bloedplas aan de (eveneens) linkerzijde van het gangetje en het aantreffen van het kunstgebit van het slachtoffer aldaar.
Bovendien laten deze handpalmsporen zich moeilijk verklaren als de verdachte, zoals hij stelt, uitsluitend in de woning is geweest om van het toilet gebruik te maken. Het ligt niet voor de hand om dan tot driemaal toe met de handpalm de muur aan te raken, zeker niet op slechts 65 cm hoogte.
De verdachte heeft voor de aanwezigheid van zijn handpalmsporen geen verklaring gegeven.
Aangezien er in de verder lege/schone gootsteen van de keuken een peuk is aangetroffen met het DNA van de verdachte, kan worden vastgesteld dat van een enkel toiletbezoek door de verdachte geen sprake is geweest; hij is ook in de keuken geweest. De verdachte heeft geen verklaring gegeven voor het aantreffen van deze peuk aldaar. Er is ook een peuk aangetroffen in een bierpul in de woonkamer (T20). De DNA-kenmerken die aanvankelijk zijn onderzocht aan deze peuk passen in het (globale) DNA-profiel zoals dat op de andere peuk en het schaamhaar is aangetroffen Op de sporen T18 en T19 is later een (aanvullend) nieuw DNA-onderzoek gedaan, waarvan de resultaten een DNA-profiel hebben opgeleverd dat identiek is aan dat van de verdachte. Spoor T20 (tweede peuk) bleek niet genoeg DNA-materiaal te bevatten voor een hernieuwd onderzoek. Ook is er as aangetroffen in een doosje in de woonkamer.
Uit het dossier blijkt dat mevrouw [slachtoffer 1] zelf niet rookte, dus deze sporen zullen niet van haar afkomstig zijn. Voorts wordt zij door getuigen omschreven als een vrouw die haar huis opgeruimd hield. Het is derhalve onwaarschijnlijk dat de peuk van de verdachte in de gootsteen lag voordat mevrouw [slachtoffer 1] thuis kwam. Ditzelfde geldt ten aanzien van de schaamhaar op de toiletbril.
De verdachte heeft verklaard dat hij mogelijk in deze woning is geweest om naar de wc te gaan en dat toen hij in de woning was het leek alsof er een bom was ontploft; overal lagen kleren.
Gelet op voornoemde sporen kan vastgesteld worden dát de verdachte in deze woning naar de wc is gegaan. Dat het toen volgens de verdachte een enorme bende was in de woning kan uitsluitend worden verklaard als de verdachte in de woning was toen de beroving van mevrouw [slachtoffer 1] aan de gang was en derhalve niet al eerder op de dag toen zij de bejaardensoos bezocht, zoals de verdediging betoogt. Dat laatste is te meer onwaarschijnlijk omdat er geen sporen van braak zijn aangetroffen, zodat het onduidelijk is hoe de verdachte in dat geval de woning zou moeten zijn binnen gekomen.
De tijdsindicatie van de sporen, te weten de aanwezigheid van de verdachte in de woning tijdens de beroving, en daarmee de bewijswaarde van deze sporen wordt verder geconcretiseerd en verder versterkt doordat naar het oordeel van de rechtbank kan worden vastgesteld dat de verdachte in elk geval een horloge en een bankpas van mevrouw [slachtoffer 1] heeft gestolen. De rechtbank overweegt ter zake het navolgende.
Het horloge
De oudste zoon van het slachtoffer, [getuige 1] , en zijn echtgenote verklaren op 11 januari 1996 aan de politie dat er onder meer een horloge uit de woning mist. Het betrof een zilveren dameshorloge, onbekend merk, voorzien van een langwerpige blauwkleurige wijzerplaat en met een zilveren schakelarmband, vermoedelijk met een veiligheidssluiting. Zij overhandigen aan de politie een foto van het slachtoffer waarop zij het bedoelde horloge draagt. Op de uitvergroting van deze foto is te zien dat mevrouw [slachtoffer 1] op deze foto een horloge draagt met een blauwe wijzerplaat en een zilverkleurige horlogeband. Dat deze aanvullende opgave door de nabestaanden pas na enkele maanden is gedaan, is, anders dan de verdediging betoogt, naar het oordeel van de rechtbank geenszins opmerkelijk. De nabestaanden geven immers aan dat zij pas eind november 1995 de sleutel van de woning van de politie terugkregen en dat zij nadien de woning zijn gaan ontruimen, waarbij zij konden vaststellen welke goederen uit de woning misten.
Op 21 mei 1997 is de ouderlijke woning van de verdachte te [plaats] (Polen) doorzocht. Er is daarbij onder meer een doorzichtige plastic tas voorzien van een Nederlandse sticker met daarin zilverkleurige sieraden veiliggesteld. De moeder van de verdachte is hierover gehoord. In haar eerste verklaring op 22 mei 1997 heeft zij verklaard dat deze sieraden van de verdachte of van haar andere zoon, [naam broer van verdachte] , zijn. Vast staat dat de broer van de verdachte vanaf 25 juli 1995 in [plaats in Engeland] verbleef en niet meer in Polen is geweest. Het kan dus niet anders zijn dan dat de verdachte de zoon is die het horloge heeft meegenomen naar Polen; het strafbare feit tegen mevrouw [slachtoffer 1] is immers pas in augustus 1995 gepleegd.
De sieraden waarvan de moeder van de verdachte ook in haar tweede verklaring op 23 mei 1997 heeft aangegeven dat deze niet van haar zijn, heeft de verbalisant gefotografeerd op bladnummer 1 (p. 1010). De moeder van de verdachte verklaart hierover (p. 1008): ‘
op bladnummer 1 liggen sieraden die ik niet als mijn sieraden herken’. Op voornoemde foto staat in het midden een horloge afgebeeld, met een rechthoekige wijzerplaat en een schakelarmband en betreft het horloge waarvan later een studiofoto is gemaakt.
Als de studiofoto van het in Polen aangetroffen horloge wordt getoond aan de nabestaanden van mevrouw [slachtoffer 1] , herkennen zij dit als het horloge van hun (schoon)moeder. De omschrijving, die de nabestaanden geruime tijd voorafgaand aan het vinden van het horloge hebben gegeven, past bij de kenmerken van de afbeelding van het horloge op de studiofoto. De rechtbank heeft mede daarom geen enkele reden te twijfelen aan de juistheid van deze herkenning door de twee zoons en de schoondochter van het slachtoffer.
Ter zake van de door de verdediging ter zake overig aangevoerde verweren overweegt de rechtbank het volgende:
- Het verweer dat het horloge wellicht door [medeverdachte 1] is achtergelaten in de woning van de ouders van de verdachte, wordt verworpen gelet op de expliciete verklaring van de moeder van de verdachte, zoals hiervoor weergegeven. Zij, noch de vader van de verdachte, verklaren over [medeverdachte 1] , laat staan in concretere zin als iemand die spullen in hun woning zou hebben achtergelaten.
- Het verweer dat nu op de studiofoto de wijzerplaat zwart oogt en dat dit horloge derhalve zwart is en aldus niet het horloge van mevrouw [slachtoffer 1] kan zijn, wordt eveneens verworpen. Op de studiofoto (zie o.a. p. 1154, foto 3) oogt de wijzerplaat van het horloge zwart. Echter, op de foto met bladnummer 1 (p. 1010) oogt de kleur van deze zelfde wijzerplaat blauw. Kennelijk is de kleur van de wijzerplaat op de foto’s afhankelijk van de belichting.
- Of het horlogemerk Delbana wel of niet een bekend horlogemerk is, is een subjectief gegeven. Dat de zoon en schoondochter van het slachtoffer hebben aangegeven dat het horloge van een onbekend merk was, rechtvaardigt derhalve niet de conclusie dat het in Polen aangetroffen horloge van het merk Delbana niet het horloge van mevrouw [slachtoffer 1] kan zijn.
Kortom, naar het oordeel van de rechtbank kan worden vastgesteld dat in de woning van de ouders van de verdachte in Polen het horloge is aangetroffen van mevrouw [slachtoffer 1] en dat de verdachte dit horloge van mevrouw [slachtoffer 1] heeft meegenomen naar Polen.
Bankpas
Bij de overval op mevrouw [slachtoffer 1] is haar bankpas ontvreemd. Met deze bankpas is geld gepind bij twee verschillende filialen van de VSB-bank. Het betrof een groot aantal (22) pintransacties, waarvan een deel mislukte vanwege een foute pincode of onvoldoende saldo en waarbij in totaal in de periode van 14 augustus ’s avonds tot en met 17 augustus 1995 een bedrag van fl. 4.975,- is opgenomen van de bankrekening van mevrouw [slachtoffer 1] .
De VSB-filialen, waar de pintransacties plaatsvonden, waren gelegen op de Beijerlandselaan en op de Pretorialaan. Deze locaties bevinden zich in Rotterdam Zuid. De Boezemlaan is gelegen in Rotterdam Noord. Het bankpasje heeft zich dus op de avond van 14 augustus 1995 naar Rotterdam Zuid verplaatst. Vast staat dat de verdachte in de woning van mevrouw [slachtoffer 1] is geweest. Voorts staat vast dat de verdachte in die periode in Rotterdam Zuid woonde aan de Beijerlandselaan. De verdachte verbleef derhalve in de directe omgeving van de twee, bij herhaling gebruikte, pinlocaties.
Daarnaast staat vast dat de verdachte op 16 augustus 1995 vanaf het postkantoor aan de Beijerlandselaan een bedrag van fl. 1.900,- heeft overgemaakt naar zijn moeder in Polen.
Voor het beschikken over dit aanzienlijke geldbedrag voor een jongen van (toen) 19 jaar zonder vast inkomen heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank geen aannemelijke verklaring gegeven.
De verdachte verklaart immers dat het geldbedrag van fl. 1.900,- de opbrengst betrof van de verkoop van wiet en paspoorten die hij had gestolen van [naam] , toen bleek dat [naam] spoorloos was verdwenen. Dit zou volgens de verdachte dezelfde [naam] zijn met wie hij eerder in het huis van mevrouw [slachtoffer 1] was geweest. In dat geval zou het kennelijk zo moeten zijn dat [naam] na de overval op 14 augustus 1995 spoorloos was verdwenen zoals de verdachte verklaart. Spoorloos zijn duidt op enig tijdsverloop. Vervolgens zou de verdachte, die verder naar eigen zeggen uitsluitend eerlijk werk verrichtte, paspoorten en wiet die hij bij [naam] had aangetroffen hebben weten te verkopen voor het (aanzienlijke) bedrag van fl. 1.900,-. Dit alles moet dan zijn gebeurd in minder dan twee dagen, want op 16 augustus 1995 heeft de verdachte per postwissel dit bedrag van fl. 1.900,- naar Polen overgemaakt. Opmerkelijk is daarbij dat noch de benedenbuurvrouw noch de huisgenoot van de verdachte, [naam huisgenoot] , hebben verklaard over het bestaan van [naam] , terwijl volgens de verdachte deze [naam] ook in ditzelfde huis aan de Beijerlandselaan woonde. De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte derhalve volstrekt ongeloofwaardig.
Voornoemde omstandigheden beziend gaat de rechtbank er vanuit dat de verdachte de bankpas van mevrouw [slachtoffer 1] heeft gestolen, nadat hij haar had overvallen, en dat hij met deze bankpas geld heeft gepind van haar bankrekening.
Alternatieve scenario’s?
De verdediging heeft aangevoerd dat het goed mogelijk is dat mevrouw [slachtoffer 1] niet door de verdachte maar door haar jongste zoon, [derde 2] , en/of door mevrouw [derde 1] is overvallen en/of om het leven is gebracht.
[derde 1]
De politie heeft indertijd de mogelijke betrokkenheid van [derde 1] bij dit feit uitvoerig onderzocht. De politie is met haar gaan rondrijden zodat zij de woning kon aanwijzen waar het incident waarover zij verklaarde zou hebben plaatsgevonden. Er heeft een reconstructie in de woning plaatsgevonden. De woning is onderzocht op sporen van [derde 1] . Voorts is [derde 1] als verdachte vele malen verhoord. Geen van deze onderzoeken heeft enig concreet resultaat opgeleverd.
[derde 1] heeft tal van uiteenlopende verklaringen afgelegd, zowel over de identiteit van de dader, als haar eigen rol en ook over de wijze waarop de oudere vrouw, waarover zij verklaart, zou zijn omgebracht. [derde 1] heeft verklaard dat zij een kopje koffie heeft gedronken met het slachtoffer en dat zij al een keer eerder in de woning was geweest. In de woning zijn echter geen sporen van [derde 1] zijn aangetroffen. Dat zij tijdens dit koffiedrinken handschoenen droeg (nota bene in augustus) acht de rechtbank onwaarschijnlijk.
De gestelde betrokkenheid van [derde 1] bij het onderhavige feit verklaart bovendien geenszins de sporen van de verdachte in de woning en het gegeven dat de verdachte de beschikking heeft gehad over de bankpas en het horloge van mevrouw [slachtoffer 1] . Derhalve is geen sprake van een alternatief scenario waarbij de betrokkenheid van de verdachte wordt uitgesloten.
Daar waar er in de - zeer uiteenlopende - verklaringen van [derde 1] overeenkomsten zijn tussen hetgeen zij heeft verklaard en de feiten in de onderhavige zaak, laat dit zich mogelijk verklaren door de publicatie op 12 oktober 1995 in het tijdschrift Aktueel over de moord op mevrouw [slachtoffer 1] . In dit artikel zijn uitvoerige details opgenomen over deze zaak (zoals waar en bij welke bank er geld is gepind met de bankpas van het slachtoffer, dat dit een paar keer mis ging, dat er geld is achtergelaten in de woning, dat het slachtoffer was vastgebonden aan handen en voeten etc. Ook staan in dit artikel foto’s afgebeeld van het pepervaatje en van het slachtoffer). Dit zijn details waarover [derde 1] heeft verklaard. De politie heeft geconstateerd dat [derde 1] in haar cel het betreffende tijdschriftartikel had liggen. Ook de getuigen, ten overstaan van wie [derde 1] over het ombrengen van een oudere vrouw had verteld, geven aan naar de politie te zijn gestapt naar aanleiding van voornoemd artikel in het tijdschrift Aktueel. Voorts is er een politiebericht geweest en een televisie-uitzending op TV Rijnmond.
Mogelijk zijn details in de verklaringen van zowel [derde 1] als de getuigen ingekleurd door deze informatie uit openbare bron. De verdediging stelt dat dit niet aannemelijk is omdat [derde 1] specifiek verklaart, zoals over de indeling van de woning en haar toiletbezoek. Echter, de indeling van de woning is niet specifiek, want gebruikelijk voor een woning uit de betreffende tijdsperiode. Bij de reconstructie in de woning blijkt onder meer dat [derde 1] niet weet waar de wc is. Ook wijst zij een onjuiste plek aan waar het lichaam van het slachtoffer zou hebben gelegen (opmerkelijk daarbij is dat zij zegt dat dit in de woonkamer was, zoals dit ook vermeld staat in het artikel in Aktueel).
De verdediging heeft nog gewezen op een beeldje met een mandje waarover [derde 1] heeft verklaard dat op de schouw in de woonkamer stond. Echter, een dergelijk poppetje is daar niet aangetroffen. Wel zijn er op een andere plek in de woning, te weten op een kast in de slaapkamer, twee poppetjes met een mandje aangetroffen. Anders dan de verdediging is dit naar de oordeel van de rechtbank onvoldoende specifiek om daar enige reële betekenis aan toe te kennen. Dit geldt temeer in het licht van de talloze details die [derde 1] over de woning heeft gegeven die aantoonbaar onjuist zijn.
Twee punten vallen op in de verklaringen van [derde 1] , respectievelijke de getuige [getuige 2] , die niet in het tijdschriftartikel en evenmin in het politiebericht worden genoemd, te weten dat er een kussen onder het hoofd van het slachtoffer lag en dat het slachtoffer onder een stapel kleren lag. Wellicht is dit [derde 1] respectievelijk [getuige 2] ter ore gekomen tijdens genoemd politieonderzoek, mogelijk is hierover gerept in de uitzending van TV Rijnmond of tijdens het onderzoek door de journalisten, of misschien is dit een toevalligheid.
[derde 2]
Uit het dossier kan worden opgemaakt dat de jongste zoon van mevrouw [slachtoffer 1] , [derde 2] , een gecompliceerde relatie met zijn moeder had. Er was ruzie over geld. [derde 2] was bovendien een alcoholist en kon agressief tegen zijn moeder worden als hij had gedronken. Uit het dossier blijkt echter ook dat [derde 2] regelmatig in de woning van zijn moeder kwam omdat hij boodschappen voor haar deed en klusjes in haar huis verrichte en haar haar knipte. Het is derhalve goed verklaarbaar dat er diverse sporen van [derde 2] in de woning zijn aangetroffen. Anders dan de verdediging stelt, is het scenario waarin [derde 2] de dader is ook geen alternatief scenario. Het biedt immers geen verklaring voor de bewijsmiddelen jegens de verdachte, zoals deze hiervoor zijn genoemd, terwijl er een plausibele andere verklaring is voor de aangetroffen sporen van [derde 2] .
Tot slot: De verdediging betoogt, met verwijzing naar de bevindingen van de forensisch deskundige Ing. J.R, ten Hove, dat het op grond van het sporenbeeld meer voor de hand ligt dat het slachtoffer met haar hoofd in de richting van de deur is gevallen en op het achterhoofd is geslagen in plaats van dat zij is overlopen en de verwonding op haar hoofd is ontstaan door een val. Derhalve moet de dader volgens de verdediging al in de woning zijn geweest toen mevrouw [slachtoffer 1] werd aangevallen. Omdat er bovendien geen sporen van braak zijn, wijst dit op daderschap van de jongste zoon dan wel van mevrouw [derde 1] , aldus de verdediging. [derde 1] heeft immers aangegeven eerst met mevrouw [slachtoffer 1] in de woning een kop koffie te hebben gedronken en de jongste zoon had de sleutel van de woning.
De rechtbank deelt deze conclusie niet. Op basis van het rapport van Van de Goot is niet vast te stellen dat het slachtoffer op het achterhoofd is geslagen, zoals de verdediging betoogt. De deskundige acht dit mogelijk, maar acht een val waarschijnlijker. De precieze toedracht is niet meer vast te stellen. Hieromtrent zijn vele scenario’s denkbaar. Wat wel vaststaat, is de betrokkenheid van de verdachte bij hetgeen zich op die 14 augustus 1995 in de woning aan de Boezemlaan heeft voorgedaan.
Gelet op bovenstaande overwegingen verwerpt de rechtbank de verweren van de raadsvrouw en acht bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
Uit de beschikbare bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat dit delict is gepleegd door meer dan een persoon. Met name zijn er geen (getuige)verklaringen en/of technische bewijsmiddelen die in een dergelijke richting wijzen en de verdachte werpt ook geen licht op de zaak. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat de verdachte het delict alleen heeft gepleegd.
De verdachte heeft zeer fors letsel toegebracht aan het slachtoffer, mevrouw [slachtoffer 1] . Door dit geweld is niet alleen hoofdletsel ontstaan, maar zijn ook de ribben van het slachtoffer gebroken. Ook is bij het slachtoffer haar hals/nek omsnoerd met een doek en verband en/of is op andere wijze (samen)drukkend geweld uitgeoefend op haar keel/hals. Door dit tegen het slachtoffer uitgeoefende geweld zijn in haar halsgebied het strottenhoofd en het tongbeen gebroken.
De patholoog-anatoom heeft in zijn sectieverslag aangegeven dat dit letsel de dood heeft veroorzaakt van [slachtoffer 1] .
De aard en intensiteit van het geweld zijn, naar uiterlijke verschijningsvorm beoordeeld, gericht op en geschikt tot het toebrengen van dodelijk letsel. De verdachte moet dit, als normaal denkend mens, hebben begrepen. In die zin is sprake van opzettelijk handelen gericht op het toebrengen van dodelijk letsel bij het slachtoffer. Voor zover het geweld niet al dadelijk dodelijk is geweest voor het slachtoffer, geldt het navolgende. Het slachtoffer is later aangetroffen, toen zij al enige tijd was overleden. Voor zover de verdachte het slachtoffer niet dood heeft achtergelaten, heeft hij haar zeer ernstig gewond in vastgebonden, hulpeloze, toestand achtergelaten. Ook dan is er opzet op de dood, aangezien niet is gebleken dat hij iets heeft ondernomen om het slachtoffer medisch -of anderszins- te (laten) helpen.
Vanuit de toestand van hetzij toegebracht dodelijk letsel, dan wel later voor het slachtoffer dodelijk gebleken letsel, heeft de verdachte op stelselmatige en grove wijze het huis overhoop gehaald op zoek naar geld, sieraden en/of andere waardevolle goederen. Uiteindelijk zijn een bankpas en sieraden door hem uit de woning meegenomen.