ECLI:NL:RBROT:2015:8710

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 november 2015
Publicatiedatum
27 november 2015
Zaaknummer
C/10/471712 / HA ZA 15-255
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van tijdigheid van verzet op grond van artikel 143 lid 2 Rv

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 november 2015 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een eerder verstekvonnis van 30 maart 2011, waarbij Montirius Real Estate B.V. was veroordeeld tot betaling aan eiseres. Montirius heeft op 19 december 2014 verzet aangetekend tegen dit verstekvonnis. De rechtbank heeft beoordeeld of dit verzet tijdig was ingesteld, op basis van artikel 143 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank concludeert dat de brief van de toenmalige bestuurder van Montirius op 14 april 2011 al een daad van bekendheid met het verstekvonnis inhoudt. Hierdoor is de verzettermijn van vier weken al in 2011 aangevangen. De huidige bestuurder van Montirius, die in 2011 geen bestuurder was, kan niet aanvoeren dat hij pas later bekend was met het verstekvonnis. De rechtbank verklaart Montirius niet-ontvankelijk in haar verzet, omdat dit te laat is ingediend. Tevens wordt Montirius veroordeeld in de proceskosten van de verzetprocedure, die aan de zijde van eiseres zijn begroot op € 1.421,- aan salaris advocaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/471712 / HA ZA 15-255
Vonnis in verzet van 11 november 2015
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. P.H. Mahieu,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MONTIRIUS REAL ESTATE B.V.,
gevestigd te Bergschenhoek,
gedaagde,
eiseres in het verzet,
advocaat mr. E. den Hartog.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Montirius genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het inleidend exploot van dagvaarding van 14 februari 2011, met producties;
  • het verstekvonnis van 30 maart 2011;
  • de verzetdagvaarding van 19 december 2014, met producties;
  • het tussenvonnis in verzet van 13 mei 2015, waarin een comparitie van partijen is gelast;
  • de brief van mr. Den Hartog van 9 september 2015, met twee bijlagen;
  • de brief van mr. Mahieu van 10 september 2015, met vier bijlagen;
  • de brief van mr. Mahieu van 15 september 2015, met bijlage;
  • het proces-verbaal van comparitie van 5 oktober 2015, met de daaraan gehechte reactie van mr. Den Hartog van 14 oktober 2015 waarin hij – terecht – stelt dat op pagina 4 van het proces-verbaal had moeten staan dat Montirius heeft verklaard dat het verzet
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij onder zaaknummer 372893 / HA ZA 11-460 gewezen verstekvonnis van 30 maart 2011 is Montirius veroordeeld aan [eiseres] te betalen (i) het bedrag van € 204.395,68, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 Burgerlijk Wetboek over € 178.696,93 vanaf 1 februari 2011 tot aan de dag der voldoening en (ii) de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , welke zijn begroot op € 1.395,- aan vast recht, € 85,55 aan overige verschotten en € 2.000,- aan salaris voor de advocaat.
2.2.
Op 5 april 2011 heeft de advocaat van [eiseres] een brief gestuurd aan Montirius, onder vermelding van kenmerknummer [kenmerk 1] ”. Deze luidt als volgt:

(…)
Bijgaand treft u een afschrift aan van het vonnis dat de Rechtbank Rotterdam op 30 maart 2011 tussen Montirius Real Estate en cliënte, mevrouw [eiseres] , heeft gewezen.
Bij genoemd vonnis is Montirius Real Estate B.V. veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 204.395,68, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2011 tot aan de dag der voldoening over een bedrag van € 178.696,93. Verder is Montirius veroordeeld in de proceskosten, neerkomende op een bedrag van in totaal € 3.480,55.
Hierbij verzoek ik Montirius Real Estate B.V., en voorzover rechtens vereist sommeer ik haar, om de genoemde bedragen vóór 15 april 2011 te hebben overgemaakt naar bankrekeningnummer 65.25.05.325 ten name van mevrouw [eiseres] te Bergschenhoek, dan wel vóór die tijd een redelijk betalingsvoorstel te hebben gedaan.
(…)
2.3.
Op 14 april 2011 heeft de heer [bestuurder] (hierna: [bestuurder] ), destijds de (enig) bestuurder van Montirius, een brief gestuurd aan de advocaat van [eiseres] , onder vermelding van “Uw kenmerk: [kenmerk 2] ”. Deze luidt als volgt:

(…)
Montirius Real Estate B.V. is niet in staat om het door u genoemde bedrag te voldoen.
Wij zijn doende om een aantal panden te verkopen. Zodra de verkoop is gerealiseerd, kunnen wij van de opbrengst daarvan een gedeelte van de vordering van uw client te voldoen.
Op dit moment is niet bekend wanneer de verkoop van de panden zal plaatsvinden.
Ik zal u hiervan op de hoogte houden.
(…)
2.4.
Op 20 april 2011 heeft de advocaat van [eiseres] een brief gestuurd aan Montirius, onder vermelding van kenmerknummer [kenmerk 1] ”. Deze luidt als volgt:

(…)
In antwoord op uw brief aan mij van 14 april jl. bericht ik u als volgt.
Cliënte heeft er begrip voor dat Montirius Real Estate niet in staat is om haar vordering in één keer en op korte termijn te voldoen. Echter, cliënte wenst wel een indicatie te krijgen wanneer haar vordering zal worden voldaan dan wel wanneer met de door haar nog te accorderen betalingsregeling in dat kader een aanvang kan worden genomen. Ik verzoek u mij dan ook een concrete indicatie te geven omtrent het tijdstip waarop u verwacht één of meer panden te verkopen alsmede van de betalingen welke u in dat geval aan cliente kan verrichten.
Graag verneem ik uiterlijk 16 mei a.s. van u.
(…)
2.5.
Op 17 mei 2011 heeft [bestuurder] namens Montirius een brief gestuurd aan de advocaat van [eiseres] , onder vermelding van “uw kenmerk: [kenmerk 2] ”. Deze luidt als volgt:

(…)
In antwoord op uw brief d.d. 20 april jl. Kan ik uw het volgende mededelen.
Wij hebben inmiddels een pand verkocht en ook een eerste betaling verricht richting uw cliënte van 50K.
Wij zijn nog steeds doende om een aantal panden te verkopen. Zodra de verkoop is gerealiseerd, kunnen wij van de opbrengst de resterende vordering van uw client voldoen.
Op dit moment is nog steeds niet bekend wanneer de verkoop van de andere panden zal plaatsvinden.
Ik zal u hiervan op de hoogte houden.
(…)
2.6.
Op 24 november 2014 is een grosse van het verstekvonnis betekend aan Montirius.
2.7.
Op 19 december 2014 heeft Montirius bij exploot van dagvaarding verzet gedaan tegen het verstekvonnis.

3.Het geschil

3.1.
Montirius vordert in het verzet – kort gezegd – vernietiging van het verstekvonnis van 30 maart 2011 en dat de vorderingen van [eiseres] alsnog worden afgewezen.
3.2.
Het verweer van [eiseres] strekt ertoe om Montirius niet-ontvankelijk te verklaren, althans het verstekvonnis te bekrachtigen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] heeft ter comparitie betoogd dat Montirius niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzet, omdat het verzet niet tijdig is ingesteld.
4.2.
Op grond van artikel 143 lid 2 Rv moet tegen een verstekvonnis verzet worden ingesteld binnen vier weken na – onder meer – het plegen door de veroordeelde van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is. Dit betekent dat de veroordeelde zelf (Montirius) een handeling moet hebben verricht waaruit ondubbelzinnig valt op te maken dat hij over voldoende gegevens met betrekking tot (de inhoud van) de veroordeling beschikt om zich daartegen tijdig en adequaat te kunnen verzetten (vgl. HR 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ0652). De veroordeelde moet weten op vordering van wie, waartoe, wanneer en door welk gerecht hij is veroordeeld, zodat hij aan de hand van die gegevens de nodige maatregelen kan nemen om tijdig in verzet te komen (vgl. HR 9 januari 1987, ECLI:NL:HR:1987:AG5501).
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank behelst de brief van Montirius van 14 april 2011 reeds een daad van bekendheid met het verstekvonnis. De advocaat van [eiseres] heeft in zijn brief van 5 april 2011 (zie onder 2.2) aan Montirius het verstekvonnis gestuurd. De toenmalig (enig) bestuurder van Montirius heeft per brief van 14 april 2011 hierop gereageerd. Weliswaar blijkt uit die reactie niet expliciet dat hij bekend is met de inhoud van het verstekvonnis, maar uit het feit dat die brief is gericht aan de advocaat van [eiseres] , onder vermelding van het kenmerk dat door de advocaat van [eiseres] was gebruikt, leidt de rechtbank af dat Montirius bekend was met de brief van de advocaat van [eiseres] van 5 april 2011. In die brief heeft de advocaat van [eiseres] onder meer vermeld dat Montirius was veroordeeld tot betaling van een vordering van [eiseres] , evenals de hoogte van de veroordeling, de datum van het vonnis en de rechtbank die de veroordeling heeft uitgesproken. Dit betekent dat Montirius, zelfs indien zou worden aangenomen dat de toenmalig bestuurder van Montirius de inhoud van het bijgevoegde verstekvonnis niet heeft bekeken, zoals Montirius kennelijk betoogt, in 2011 reeds over voldoende gegevens beschikte over het verstekvonnis om de nodige maatregelen te nemen om tijdig in verzet te komen. Hiervan is het gevolg dat de verzettermijn toen reeds is aangevangen.
4.4.
Montirius heeft nog aangevoerd dat de huidige bestuurder van Montirius – die in 2011 geen bestuurder, maar alleen aandeelhouder was – pas door de betekening van het verstekvonnis op 24 november 2014 kennis heeft gekregen van het verstekvonnis. Nu echter is vastgesteld dat de toenmalig (enig) bestuurder van Montirius in 2011 reeds een handeling heeft verricht waaruit blijkt dat hij bekend was met het verstekvonnis, is voor de beoordeling van de tijdigheid van het verzet niet relevant vanaf welk moment de huidige bestuurder van Montirius wist van het bestaan van het verstekvonnis.
4.5.
De conclusie van het voorgaande is dat het verzet van 19 december 2014 ruim na de verzettermijn van vier weken is ingesteld, waardoor dit niet tijdig is geweest. Montirius zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzet. Aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering komt de rechtbank niet toe.
4.6.
Montirius zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op € 1.421,- aan salaris advocaat (1 punt x tarief V van € 1.421,-).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart Montirius niet-ontvankelijk in haar verzet,
5.2.
veroordeelt Montirius in de kosten van de verzetprocedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 1.421,- aan salaris advocaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.H.S. Duinkerke en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2015.
1885/2709