ECLI:NL:RBROT:2015:8670

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 november 2015
Publicatiedatum
26 november 2015
Zaaknummer
487686 / HA RK 15-923
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 november 2015 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een strafzaak. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op uitlatingen, gedragingen en beslissingen van de rechter tijdens de zitting van 23 oktober 2015. De verzoeker stelde dat hij belemmerd was in het stellen van vragen aan de deskundige en dat de rechter niet alle relevante vragen had gesteld. Bovendien beschuldigde de verzoeker de deskundige van meineed, wat door de rechter genegeerd zou zijn. De verzoeker was van mening dat deze gedragingen hem ernstig hadden geschaad in de rechtsgang en dat hij recht had op een eerlijk proces.

De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tijdig was ingediend, maar dat de verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn klachten over de politie, de officier van justitie en de burgemeester van Rotterdam. De rechter, mr. J. van den Bos, voerde aan dat het verzoek te laat was ingediend, omdat de omstandigheden waarop het verzoek was gegrond zich tijdens de zitting hadden voorgedaan. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker in zijn wrakingsverzoek kon worden ontvangen, maar dat de aangevoerde omstandigheden geen aanwijzing gaven voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter.

De wrakingskamer concludeerde dat de rechter zijn taak naar behoren had uitgevoerd en dat er geen objectieve redenen waren voor de vrees van de verzoeker dat de rechter partijdig was. Het verzoek tot het horen van de (voormalig) advocaat van de verzoeker als getuige werd eveneens afgewezen, omdat niet duidelijk was hoe dit zou bijdragen aan de beslissing over de wraking. Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek ongegrond verklaard en afgewezen, waarbij de verzoeker voor het overige niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoeken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 10/487686 / HA RK 15-923
Beslissing van 4 november 2015
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. J. VAN DEN BOSrechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling publiek, team 2 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 23 oktober 2015 is door de meervoudige kamer van deze rechtbank, van welke kamer de rechter als voorzitter deel uitmaakt, behandeld de tegen verzoeker aanhangig gemaakte strafzaak. Die procedure draagt als parketnummer 10/741224-14.
Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting in de strafzaak onder het hiervoor vermelde parketnummer heeft verzoeker bij brief van 28 oktober 2015 wraking van de rechter verzocht.
De wrakingskamer heeft, voor zover hier van belang, kennis genomen van de volgende stukken:
  • het uittreksel uit het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting;
  • de brief van verzoeker van 28 oktober 2015, strekkend tot wraking van de rechter;
  • de brief van verzoeker van 29 oktober 2015 aan zijn advocaat mr. E.B. Jobse;
  • de brief van verzoeker van 3 november 2015 aan mr. M.P. Kloppenburg, de patroon van mr. E.B. Jobse;
  • de brief van verzoeker van 4 november 2015 aan de voorzitter van de wrakingskamer.
Verzoeker alsmede de rechter en de officier van justitie zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief, verzonden per e-mail, van
3 november 2015.
Ter zitting van 4 november 2015, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen verzoeker, de rechter en de officier van justitie mr. E.M. Harbers.

2.Het verzoek en het verweer daartegen

Het schriftelijk verzoek tot wraking van de rechter van 28 oktober 2015 houdt, voor zover hier van belang en kort en zakelijk weergegeven, het volgende in.
Ter terechtzitting van 23 oktober 2015 is verzoeker belemmerd in het stellen van vragen aan de deskundige [naam], GZ-psycholoog bij het NIFP. Het was de rechter zelf die het gehele verhoor van de deskundige afnam, de helft van de verzochte vragen niet stelde en de wel gestelde vragen niet onderbouwde met processtukken. Door de gehoorde deskundige werd bovendien meineed gepleegd, hetgeen door de rechter werd genegeerd. De gedragingen van de rechter zijn zodanig dat verzoeker ‘ernstig is geschaad in de rechtsgang en een eerlijk proces’.
Bij brief van 4 november 2015 aan de voorzitter van de wrakingskamer heeft verzoeker verzocht zijn (voormalig) advocaat mr. Jobse als getuige ter zitting op te roepen.
Verzoeker is in de gelegenheid gesteld zijn wrakingsverzoek ter zitting te adstrueren. Verzoeker verklaarde bij die gelegenheid zonder bijstand van een advocaat niet verder te kunnen en te willen uitleggen waarom hij om wraking verzocht. Aan al hetgeen dat tot zijn wrakingsverzoek heeft geleid, heeft hij een ernstige traumatische aandoening overgehouden, aldus verzoeker. Het verzoek tot aanhouding totdat verzoeker opnieuw was voorzien van rechtsbijstand is door de wrakingskamer ter zitting afgewezen.
2.3
De rechter heeft niet in de wraking berust. De rechter heeft primair aangevoerd dat het verzoek te laat is gedaan en dat verzoeker daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De omstandigheden waarop het verzoek is gegrond hebben zich immers voorgedaan op de terechtzitting. Na de ondervraging van de deskundige is het onderzoek onderbroken. Na de onderbreking is gerekwireerd, gepleit, gerepliceerd en gedupliceerd. De verdachte heeft het laatste woord gekregen. Eerst vijf dagen later is het wrakingsverzoek ingediend, dat is niet meer ‘zodra’ de omstandigheden waarop het gegrond is, aan de verdachte bekend zijn geworden.
Voorts bestrijdt de rechter de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is, verkort en zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Een voorzitter heeft als taak een zitting goed te laten verlopen. In het kader van de orde kan een voorzitter aanwijzingen geven over het stellen van vragen. Het is niet de bedoeling dat irrelevante vragen worden gesteld of beantwoord en evenmin dat vragen dubbel worden gesteld en beantwoord. Bij het geven van aanwijzingen op de terechtzitting van 23 oktober 2015 heeft de rechter geen voorschot genomen op het oordeel omtrent schuld of onschuld van verzoeker, en heeft de rechter geen voorschot genomen op het oordeel over de feiten, noch over de waarde van het rapport van de deskundige waartegen verzoeker ageerde. De rechter heeft evenmin een oordeel gegeven over de vraag of de deskundige meineed heeft gepleegd. De rechter is niet vooringenomen geweest en heeft evenmin de indruk gewekt dat hij dat was, aldus de rechter. De rechter is van mening dat het wrakingsverzoek als ongegrond afgewezen dient te worden.
2.4
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

3.De beoordeling

3.1
In de eerste plaats is aan de orde de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, namelijk zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoeker bekend waren geworden – zoals artikel 513 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering eist.
3.2
De wrakingskamer is van oordeel dat dit het geval is en overweegt daartoe het volgende. Verzoeker heeft aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag gelegd uitlatingen, gedragingen en beslissingen van de rechter bij gelegenheid van de zitting op vrijdag 23 oktober 2015. Verzoeker was, toen nog bijgestaan door zijn advocaat, op die zitting tegenwoordig en heeft bij die gelegenheid kennis genomen van die uitlatingen, gedragingen en beslissingen.
Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede “zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn” betekent dat een wrakingsverzoek dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond tot wraking, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is.
Naar het oordeel van de wrakingskamer is dit laatste het geval nu verzoeker, inmiddels in conflict geraakt met zijn raadsman, enkele dagen na de zitting het verzoek heeft ingediend.
3.3
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoeker kan worden ontvangen in het wrakingsverzoek.
3.4
Het verzoek tot het horen van mr. E.B. Jobse, de (voormalig) advocaat van verzoeker, wordt afgewezen. De wrakingskamer heeft tot taak te beslissen of de gewraakte rechter wel of niet voorzitter kan zijn van de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen verzoeker onder bovenvermeld parketnummer. Gelet op de onderbouwing van het verzoek tot het horen van mr. Jobse, met name over diens eigen rol bij gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting, valt niet in te zien in welk opzicht zijn verhoor zou kunnen bijdragen aan enige door de wrakingskamer te nemen beslissing over de klacht van verzoeker over (de schijn van) partijdigheid van de rechter.
3.5
Voor zover verzoeker in zijn, zoals hiervoor onder 1. genoemde, correspondentie zijn beklag doet over verbalisanten van politie, de officier van justitie en de burgemeester van Rotterdam, wordt de verzoeker hierin niet-ontvankelijk verklaard. De wrakingskamer dient zich te beperken tot beantwoording van de vraag of de gewraakte rechter als voorzitter van de strafkamer die in de onderhavige strafzaak op het punt staat vonnis te wijzen al dan niet kan aanblijven. Die overige verzoeken raken die vraag niet.
3.6
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.7
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.8
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar deze is niet doorslaggevend.
3.9
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
Blijkens het uittreksel uit het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 23 oktober 2015, in de strafzaak tegen verzoeker, is de deskundige [naam], mede aan de hand van een door verzoeker opgestelde vragenlijst, uitvoerig ondervraagd. Van een aantal vragen echter stelde de rechter vast dat deze niet relevant waren voor de zaak tegen de verzoeker, hetgeen een bevoegdheid is van de rechtbank. Naar het oordeel van de wrakingskamer kan daarmee niet gezegd worden dat de rechter niet meer onpartijdig is. Er is ook overigens niets gebeurd waardoor de vrees voor gebrek aan onpartijdigheid van de rechter naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
Voor zover verzoeker zich beroept op de vermeend meinedige verklaring door de deskundige [naam] op de terechtzitting van 23 oktober 2015, blijkt uit het proces-verbaal van die zitting dat de rechter nota heeft genomen van de opmerking daaromtrent van verzoeker. Ook dat is niet een omstandigheid waaruit enig gebrek aan onpartijdigheid van de rechter kan blijken of die een gerechtvaardigde vrees daarvoor kan opleveren. Dat daarop toen door de rechter geen verdergaande actie is ondernomen, maakt dit niet anders.
3.1
Het verzoek is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

wijst af het verzoek tot het horen van mr. E.B. Jobse als getuige;
wijst af het verzoek tot wraking van mr. J. van den Bos;
verklaart verzoeker voor het overige niet-ontvankelijk in zijn verzoeken.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. drs. E. van Schouten en mr. P.H. Veling, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 november 2015 in tegenwoordigheid van R. Meulendijk, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-