In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 november 2015 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een strafzaak. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op uitlatingen, gedragingen en beslissingen van de rechter tijdens de zitting van 23 oktober 2015. De verzoeker stelde dat hij belemmerd was in het stellen van vragen aan de deskundige en dat de rechter niet alle relevante vragen had gesteld. Bovendien beschuldigde de verzoeker de deskundige van meineed, wat door de rechter genegeerd zou zijn. De verzoeker was van mening dat deze gedragingen hem ernstig hadden geschaad in de rechtsgang en dat hij recht had op een eerlijk proces.
De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tijdig was ingediend, maar dat de verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn klachten over de politie, de officier van justitie en de burgemeester van Rotterdam. De rechter, mr. J. van den Bos, voerde aan dat het verzoek te laat was ingediend, omdat de omstandigheden waarop het verzoek was gegrond zich tijdens de zitting hadden voorgedaan. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker in zijn wrakingsverzoek kon worden ontvangen, maar dat de aangevoerde omstandigheden geen aanwijzing gaven voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter.
De wrakingskamer concludeerde dat de rechter zijn taak naar behoren had uitgevoerd en dat er geen objectieve redenen waren voor de vrees van de verzoeker dat de rechter partijdig was. Het verzoek tot het horen van de (voormalig) advocaat van de verzoeker als getuige werd eveneens afgewezen, omdat niet duidelijk was hoe dit zou bijdragen aan de beslissing over de wraking. Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek ongegrond verklaard en afgewezen, waarbij de verzoeker voor het overige niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoeken.