In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 november 2015 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S.C. van Paridon. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. W.J. van Boven, de rechter-commissaris in een strafzaak tegen de verzoekster. De verzoekster vreesde dat de rechter-commissaris partijdig was, omdat deze had besloten een maatschappelijk werker als vertrouwenspersoon toe te laten bij het verhoor van een getuige. De verzoekster stelde dat deze gang van zaken de onpartijdigheid van de rechter-commissaris in twijfel trok, vooral omdat de maatschappelijk werker werkzaam was voor Humanitas, een organisatie waar de verzoekster vaak hulp van ontving.
De rechtbank heeft het wrakingsverzoek beoordeeld aan de hand van de wettelijke criteria voor wraking. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheid dat de rechter-commissaris zijn beslissing tot toelating van de maatschappelijk werker had gehandhaafd, niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van partijdigheid. De rechtbank benadrukte dat de rechter-commissaris uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeerde dat de door verzoekster aangevoerde omstandigheden geen zwaarwegende aanwijzingen opleverden voor een vooringenomenheid van de rechter-commissaris.
De beslissing van de rechtbank was dat het verzoek tot wraking ongegrond was en werd afgewezen. Deze uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit de voorzitter mr. A.J.P. van Essen en de rechters mr. drs. E. van Schouten en mr. H.J.M. van der Kaaij, en werd ter openbare terechtzitting uitgesproken in aanwezigheid van de griffier R. Meulendijk.