ECLI:NL:RBROT:2015:8667

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2015
Publicatiedatum
26 november 2015
Zaaknummer
485505 / HA RK 15-811
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam op 19 oktober 2015 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. G. Ris, was gericht tegen de rechters M.C. van der Kolk, H. de Doelder en F. van Laanen, die betrokken waren bij de behandeling van bezwaarschriften tegen dagvaardingen in strafzaken. De wrakingsgrond was dat de rechters buiten het juridische kader zouden zijn getreden en dat hun beslissingen ingegeven waren door vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissingen van de rechters niet onbegrijpelijk waren en dat er geen aanwijzingen waren voor partijdigheid. De rechters hadden de bezwaarschriften op grond van artikel 262 van het Wetboek van Strafvordering ongegrond verklaard, en de wrakingskamer concludeerde dat dit op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. De wrakingskamer benadrukte dat een onwelgevallige beslissing van een rechter niet automatisch leidt tot de conclusie dat er sprake is van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeker zorgvuldig gewogen, maar kwam tot de conclusie dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor vooringenomenheid rechtvaardigden. Het verzoek tot wraking werd daarom afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 485505 / HA RK 15-811
Beslissing van 19 oktober 2015
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. G. Ris,
strekkende tot wraking van:
mrs. M.C. van der Kolk, H. de Doelder en F. van Laanen,rechters in de rechtbank Rotterdam, afdeling publiekrecht, team straf 1 (hierna: de rechters).

1.Het procesverloop en de processtukken

Op 1 en 7 september 2015 is verzoeker in de zaken met onderscheidenlijk parketnummers 11/860614-12 en 10/682017-14 gedagvaard om op 25 september 2015 te verschijnen voor de meervoudige strafkamer van deze rechtbank.
Op 21 september 2015 heeft de raadsman van verzoeker bij deze rechtbank bezwaarschriften op grond van artikel 262 van het Wetboek van Strafvordering (Sv.) tegen de dagvaardingen van de officier van justitie ingediend.
Ter zitting van 25 september 2015 heeft de meervoudige raadkamer, waarin de rechters zitting hadden, de bezwaarschriften met gesloten deuren behandeld. De bezwaren op grond van artikel 262 Sv. van verzoeker zijn ongegrond verklaard. Van deze behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
Nadat de raadkamerprocedure ten einde was, heeft de meervoudige strafkamer van deze rechtbank, waarin ook de rechters zitting hadden, ter zitting van 25 september 2015, geprobeerd een aanvang te maken met de behandeling van de tegen verzoeker aanhangig gemaakte strafzaken met de hiervoor vermelde parketnummers.
Voordat met die behandeling was begonnen heeft de raadsman van verzoeker de wraking van de rechters verzocht.
Het proces-verbaal van 25 september 2015 dienaangaande luidt onder meer als volgt:
"De voorzitter deelt mede dat de raadkamerprocedure teneinde is en vraagt de griffier om de bode te bellen teneinde de strafzaak tegen de verdachte uit te laten roepen. Zij deelt de raadsman mede dat hij daarna gelegenheid zal krijgen eventuele onderzoekswensen naar voren te brengen.
De raadsman deelt mede dat hij de voorzitter en beide rechters wraakt. Gevraagd naar de gronden voor de wraking deelt de raadsman mede:
Omdat u buiten het exact wetenschappelijk kader en daarmee het juridisch kader bent getreden.”
De wrakingskamer heeft onder meer kennis genomen van de volgende stukken:
- de twee dagvaardingen van verzoeker;
  • de twee bezwaarschriften met bijlagen tegen de dagvaardingen;
  • het proces-verbaal van de meervoudige raadkamer op 25 september 2015;
  • het proces-verbaal van de openbare terechtzitting van de meervoudige strafkamer op 25 september 2015;
  • de op 30 september 2015 ingekomen e-mail met bijlagen van de raadsman van verzoeker;
  • de op 6 oktober 2015 ingekomen e-mail met bijlagen van de raadsman van verzoeker.
Verzoeker alsmede de rechters zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechters zijn in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechters hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt bij ongedateerde brief.
Ter zitting van 7 oktober 2015, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen de raadsman van verzoeker en de officier van justitie, mr. Oosterveld. De opgeroepen rechters zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Aan de deken van de Rotterdamse Orde van Advocaten is bijzondere toegang tot de zitting verleend. De raadsman heeft namens verzoeker zijn standpunt nader toegelicht. De officier van justitie heeft aan de hand van een pleitnota haar standpunt nader toegelicht.

2.Het verzoek en het verweer daartegen

Uit het proces-verbaal van de openbare terechtzitting van de meervoudige strafkamer op 25 september 2015 blijkt dat verzoeker ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft aangevoerd:
“ Omdat u buiten het exact-wetenschappelijke en daarmee het juridische kader bent getreden.”
Ter toelichting van het wrakingsverzoek heeft verzoeker in zijn e-mails van 30 september 2015 en 6 oktober 2015 en ter zitting – verkort en zakelijk weergegeven zoals begrepen door de rechtbank- aangevoerd:
De rechters hebben ten onrechte het bezwaar tegen de dagvaardingen ongegrond verklaard, door toepassing van een onjuist criterium. Artikel 262 Sv is gewijzigd en daarbij dient er een ander criterium voor de toetsing van het bezwaarschrift te worden toegepast. De officier en de rechtbank zijn op basis van jurisprudentie van de Hoge Raad eraan voorbij gegaan dat de wet recent ingrijpend is gewijzigd. Er bestaat geen openbare regiezitting meer als er bezwaar tegen de dagvaarding gemaakt wordt. Artikel 262 lid 3 Sv. geeft de mogelijkheid tot regie via verwijzing naar de rechter-commissaris en op grond van lid 5 bij onvoldoende aanwijzing van schuld stelt de raadkamer vanachter gesloten deuren de verdachte buiten vervolging. Een situatie die zich thans hier voordoet. Verzoeker heeft onder verwijzing naar onder meer prof. Gill uitvoerig aangevoerd dat de zaak evident niet gereed is om uit het vooronderzoek te gaan. Indien het vooronderzoek nog niet is afgerond, dan dient nader onderzoek te worden toegelaten en dient de regiezitting achter gesloten deuren te worden gehouden. De rechters hebben ten onrechte de regiezitting in het openbaar behandeld. Zij waren extreem vooringenomen.
2.2
De rechters hebben niet in de wraking berust.
De rechters hebben te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is het volgende aangevoerd:
De samenstelling heeft een bezwaarschrift tegen de dagvaarding van verzoeker ongegrond verklaard. Daarmee was die zaak/behandeling afgerond en kan de wraking niet (meer) daarop gericht zijn. Vervolgens was het de bedoeling om de strafzaak (pro forma) te behandelen. Nog voor die strafzaak is uitgeroepen, is de wraking uitgesproken. Het wrakingsverzoek wordt daarom zo begrepen dat de beslissing die wij als rechters in de bezwaarschriftprocedure hebben genomen voldoende reden oplevert om de strafzaak niet te kunnen/mogen doen.
Het ongegrond verklaren van het bezwaarschrift tegen de dagvaarding is geen omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Een onwelgevallige beslissing is dat alleen als deze zo onbegrijpelijk is dat zij wel door partijdigheid moet zijn ingegeven. Dat is hier niet het geval. De rechters hebben immers slechts geoordeeld dat verzoekers uitvoerige beschouwingen onder verwijzing naar prof. Gill, teneinde twee deskundigenrapporten methodologisch te betwisten, er – ingevolge het vaste criterium in de rechtspraak van de Hoge Raad – in de summiere procedure van bezwaarschriften tegen de dagvaardingen niet toe leiden, dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, tot een bewezenverklaring komt.
2.3
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien die beslissing op het oog mogelijk onjuist is.
Dan kan anders zijn indien een aangevochten beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.4
Uit het proces-verbaal van de zitting van 25 september 2015 blijkt niet dat de raadsman namens verzoeker de strafkamer, die aanstalten maakte de zaak in het openbaar te behandelen, heeft verzocht dit niet te doen en dat (mede) om die reden de rechtbank is gewraakt. Het bezwaar tegen de behandeling van de zaken in het openbaar kan niet alsnog als wrakingsgrond worden aangevoerd.
3.5
De bezwaarschriftprocedure van artikel 262 Sv. beoogt een waarborg te bieden tegen een lichtvaardige dagvaarding en daarmee tegen een nodeloze openbare terechtzitting voor de verdachte. De op de indiening van het bezwaarschrift volgende raadkamerprocedure draagt een summier karakter en dient niet vooruit te lopen op de behandeling ter terechtzitting. In HR 29 september 1951, NJ 1952/58 overweegt de Hoge Raad onder meer: “daarbij beperkt de aanwezigheid van “onvoldoende aanwijzing van schuld” zich tot het geval dat het hoogst onwaarschijnlijk is, dat een strafrechter, later oordelend, door de voor hem geleverde bewijsvoering het tenlastegelegde feit geheel of gedeeltelijk bewezen zal achten”. Ondanks de wijziging van artikel 262 Sv is het criterium voor toetsing van het bezwaarschrift niet gewijzigd.
3.6
Naar het oordeel van de wrakingskamer zijn de beslissingen van de rechters op de bezwaarschriften en de motivering daarvan niet zodanig onbegrijpelijk dat het niet anders kan dan dat deze zijn ingegeven door vooringenomenheid.
3.7
Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de rechters kennelijk geen aanleiding hebben gezien om – alvorens te beslissen – toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 262 lid 3 Sv.
3.8
Het verzoek is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

wijst af het verzoek tot wraking van
mrs. M.C. van der Kolk, H. de Doelder en F. van Laanen.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.N. van der Zelm van Eldik, voorzitter, mr. O.E.M. Leinarts en mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 oktober 2015 in tegenwoordigheid van mr. H.C.C. Kan, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-