In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam op 19 oktober 2015 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. G. Ris, was gericht tegen de rechters M.C. van der Kolk, H. de Doelder en F. van Laanen, die betrokken waren bij de behandeling van bezwaarschriften tegen dagvaardingen in strafzaken. De wrakingsgrond was dat de rechters buiten het juridische kader zouden zijn getreden en dat hun beslissingen ingegeven waren door vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissingen van de rechters niet onbegrijpelijk waren en dat er geen aanwijzingen waren voor partijdigheid. De rechters hadden de bezwaarschriften op grond van artikel 262 van het Wetboek van Strafvordering ongegrond verklaard, en de wrakingskamer concludeerde dat dit op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. De wrakingskamer benadrukte dat een onwelgevallige beslissing van een rechter niet automatisch leidt tot de conclusie dat er sprake is van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeker zorgvuldig gewogen, maar kwam tot de conclusie dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor vooringenomenheid rechtvaardigden. Het verzoek tot wraking werd daarom afgewezen.