4.2Op grond van artikel 116, eerste lid, van de Pw verricht een pensioenfonds slechts activiteiten in verband met pensioen en werkzaamheden die daarmee verband houden.
Op grond van het tweede lid kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld ter zake van activiteiten die door pensioenfondsen worden verricht.
Op grond van artikel 128, eerste lid, van de Pw stelt een pensioenfonds een kostendekkende premie vast die bestaat uit:
a. de premie die actuarieel benodigd is in verband met de aangroei van de pensioenverplichtingen;
b. de opslag die nodig is voor het bij de aangroei van de pensioenverplichtingen behorende vereist eigen vermogen als bedoeld in artikel 132;
c. de opslag die nodig is voor de bij de aangroei van de pensioenverplichtingen behorende uitvoeringskosten van het pensioenfonds; en
d. de premie die actuarieel benodigd is ten behoeve van toeslagverlening indien gekozen is voor financiering op de wijze, bedoeld in artikel 137, vierde lid, onderdeel a, b of d;
(..).
Op grond van artikel 129, eerste lid, van de Pw, zoals deze bepaling luidde tot 1 januari 2015, kan een pensioenfonds uitsluitend korting verlenen op de kostendekkende premie of de gedempte premie indien ten aanzien van de pensioenverplichtingen wordt voldaan aan de artikelen 126, 132 en 133 en de eventuele voorwaardelijke toeslagen kunnen worden nagekomen overeenkomstig de artikelen 95 en 137.
Op grond van artikel 132, eerste lid, van de Pw beschikt een pensioenfonds over een vereist eigen vermogen.
Op grond van het tweede lid stelt een pensioenfonds het vereist eigen vermogen zodanig vast dat met een zekerheid van 97,5 procent wordt voorkomen dat het pensioenfonds binnen een periode van één jaar over minder waarden beschikt dan de hoogte van de technische voorzieningen.
Op grond van artikel 6 van het Besluit Financieel toetsingskader Pensioenfondsen (Besluit FTK, Stb. 2006, 710) is de vorming van eigen vermogen ten behoeve van toezeggingen die in de toekomst leiden tot een wijziging van de pensioenovereenkomst en als gevolg daarvan tot een toename van de pensioenverplichtingen, een activiteit die verband houdt met pensioen en kan deze overeenkomstig artikel 116 van de Pensioenwet door een pensioenfonds worden verricht.
In de Nota van Toelichting bij het Uitvoeringsbesluit is op pagina 9 het volgende vermeld:
“Pensioenaanspraken die worden ingekocht over verstreken dienstjaren kunnen collectief worden gefinancierd door hantering van een opslag in de doorsneepremie. Uiteraard blijft ook financiering op andere wijzen mogelijk, bijvoorbeeld door middel van een actuariële premie of financiering vanuit de reserves.”
In de Nota van Toelichting bij het Besluit FTK is als toelichting op artikel 6 het volgende opgenomen:
“In artikel 116 van de Pensioenwet is bepaald dat pensioenfondsen slechts activiteiten mogen verrichten in verband met pensioen en werkzaamheden die daarmee verband houden. Op grond van deze bepaling kan er geen enkel misverstand over bestaan dat het pensioenfondsen is toegestaan om gelden bijeen te brengen ter financiering van
pensioen.
In hoofdstuk 6 van de Pensioenwet worden daarnaast eisen gesteld aan de financiële zekerstelling bij pensioenfondsen. Deze voorwaarden met betrekking tot de dekking van de technische voorzieningen en het vereist eigen vermogen zijn minimumeisen. Het staat pensioenfondsen uiteraard vrij om – indien mogelijk – hogere buffers aan te houden dan op grond van de Pensioenwet minimaal wordt vereist, voor zover het gaat om activiteiten in verband met pensioen en werkzaamheden die daarmee verband houden.
In de praktijk kunnen zich situaties voordoen, waarbij (arbeidsvoorwaardelijke) toezeggingen worden gedaan die nog geen deel uitmaken van de pensioenovereenkomst, maar dat in de toekomst wel gaan doen. Een voorbeeld hiervan is de inkoop van pensioen over achterliggende dienstjaren met de mogelijkheid tot maximaal 15 jaar uitstelfinanciering op grond van de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling. Het op deze wet gebaseerde Uitvoeringsbesluit pensioenaspecten Sociaal Akkoord 2004 maakt het mogelijk om (arbeidsvoorwaardelijke) toezeggingen te doen die op een later moment leiden tot een toename van de pensioenaanspraken. Er is in dit geval dus sprake van een voorspelbare toekomstige toename van de pensioenverplichtingen voor het pensioenfonds. Het feit dat een (arbeidsvoorwaardelijke) toezegging pas in de toekomst onderdeel gaat uitmaken van de pensioenovereenkomst, kan tot de vraag leiden of een pensioenfonds dat reeds reserves vormt met het oog op een toekomstige toename van de pensioenverplichtingen als gevolg van deze toezegging binnen de grenzen van artikel 116 van de Pensioenwet blijft. Er is immers op dat moment nog geen sprake van pensioen.
Voor alle duidelijkheid wordt met de onderhavige bepaling aangegeven dat de vorming van reserves door pensioenfondsen ter financiering van een toekomstige toename van de pensioenverplichtingen die voortvloeit uit de toekomstige inhoud van de pensioenovereenkomst, behoort tot de werkzaamheden die verband houden met activiteiten in verband met pensioen als bedoeld in artikel 116 Pensioenwet.”