ECLI:NL:RBROT:2015:8664

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 november 2015
Publicatiedatum
26 november 2015
Zaaknummer
10/741281-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 26 november 2015 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 9 augustus 2015 openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een slachtoffer op het Stationsplein in Rotterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte gezamenlijk en in nauwe samenwerking geweld hebben gebruikt, wat heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer, waaronder een gebroken neus en scheuren in de bovenkaak. De verdachte heeft de meeste geweldshandelingen gepleegd, en de medeverdachte heeft een actieve rol gespeeld. De rechtbank heeft camerabeelden als bewijs gebruikt, waaruit blijkt dat de verdachte het slachtoffer met kracht heeft geschopt terwijl deze op de grond lag.

De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van zes maanden geëist, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling bij een forensische instelling. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar de rechtbank heeft het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen verklaard. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen en rapportages van deskundigen die een deels voorwaardelijke straf adviseerden.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die materiële en immateriële schade heeft geleden door het geweld. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij grotendeels toegewezen, met een totaalbedrag van € 2.239,48, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om zich te houden aan de aanwijzingen van de reclassering en zich onder behandeling te stellen bij een forensische polikliniek.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/741281-15
Datum uitspraak: 26 november 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte]
geboren te [plaatsnaam] op [datum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 november 2015.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, alsmede dat hij zich onder behandeling zal stellen bij De Waag of De Viersprong;
  • opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis wanneer de tijd door de verdachte in voorarrest doorgebracht gelijk is aan de straf.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde nu geen sprake is geweest van een bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte. In het dossier bevindt zich onvoldoende bewijs dat de medeverdachte een significante bijdrage heeft gehad bij het geweld.
4.1.2.
Beoordeling
Van hetgeen zich heeft afgespeeld op 9 augustus 2015 op het plein voor het Centraal Station in Rotterdam zijn camerabeelden veiliggesteld. In het proces-verbaal van bevindingen van de politie wordt gerelateerd wat er op de camerabeelden te zien is. Op de beelden is te zien dat de persoon NN2, door de verdachte geïdentificeerd als “[naam]”, met de verdachte meeloopt. Naast het door de verdachte gebezigde geweld van het met kracht trappen/schoppen tegen het hoofd van het slachtoffer is voorts op de beelden te zien dat NN2 het slachtoffer [naam slachtoffer] vastpakt en hem een trap geeft in de richting van het onderlichaam. Hierna is te zien dat het slachtoffer op de grond valt. Op dat moment staat de verdachte gebukt over het slachtoffer. Anders dan de verdediging stelt, heeft de medeverdachte een actieve rol, en dus een wezenlijke en significante bijdrage gehad bij het geweld dat is gepleegd tegen [naam slachtoffer].
Verder blijkt uit het voornoemde proces-verbaal van bevindingen van de politie en het proces-verbaal van het verhoor van getuige [naam] dat de verdachte zelf de meeste geweldshandelingen tegen [naam slachtoffer] heeft gepleegd. De verdachte en zijn medeverdachte hebben gezamenlijk en in een nauwe en bewuste samenwerking geweld gebruikt tegen [naam slachtoffer]. Het zwaar lichamelijk letsel dat [naam slachtoffer] daarbij heeft opgelopen, is toegebracht door verdachte. Dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel blijkt uit de letselbeschrijving van een forensisch arts. Ook blijkt dat de breuk van de neus operatief hersteld moest worden. De rechtbank acht, dit alles overziend, het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 09 augustus 2015 te Rotterdam, op de openbare weg,
te weten het Stationsplein, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer], welk geweld bestond uit het
- met kracht, met een tot vuist gebalde hand, slaan tegen het hoofd, althans
tegen het lichaam, van die [naam slachtoffer] en
- vastpakken van die [naam slachtoffer] en
- met kracht trappen/schoppen tegen het hoofd en
/ofhet onderlichaam
van die [naam slachtoffer] en
- tackelen/onderuit halen van die [naam slachtoffer] en
met kracht trappen/schoppen tegen
het hoofd, van die [naam slachtoffer],
terwijl het door hem, verdachte, gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel (te
weten een gebroken neus en een scheur in de bovenkaak en
/ofscheurtjes in
de oogkassen voor die [naam slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
Na een avondje uit heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het plegen van een ernstige vorm van openlijk geweld in vereniging.
De verdachte heeft na een confrontatie met een groep, woorden gekregen met het latere slachtoffer. De verdachte is agressief en kennelijk intimiderend op het slachtoffer afgelopen waarna verdachte een ‘grote mond’ had. Hierop heeft het slachtoffer de verdachte een klap in het gezicht gegeven waarop het gebeuren is geëscaleerd in een enorme uitbarsting van geweld door de verdachte, terwijl zijn medeverdachte hieraan een beperkte, maar wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
Op camerabeelden is te zien hoe de verdachte het slachtoffer schopt, hoe deze op de grond valt en tot drie maal toe probeert op te staan. Half overeind wordt het slachtoffer steeds weer door de verdachte tegen het hoofd geschopt tot het slachtoffer bewegingloos blijft liggen. In het ziekenhuis blijkt het slachtoffer een gebroken neus, een scheur in de bovenkaak en scheurtjes in de oogkassen te hebben opgelopen.
De verdachte heeft door zijn handelen de gezondheid van het slachtoffer ernstig in gevaar gebracht. Niet alleen het slachtoffer, maar ook verdachte, mag van geluk spreken dat het schoppen tegen het hoofd een niet nog ernstiger afloop heeft gehad. Dit alles had plaats op de openbare weg, waardoor ook willekeurige derden werden geconfronteerd met dit ernstige geweld van verdachte en zijn mededader. De verdachte had flink wat alcohol gedronken en er bestond geen enkele reële aanleiding voor het door hem gepleegde geweld. Het handelen van de verdachte kan daarmee niet anders worden betiteld dan als zinloos geweld. De gevoelens van onveiligheid in de openbare ruimte, worden hiermee vergroot.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 oktober 2015, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Psychiater [naam] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 23 oktober 2015.
Psycholoog [naam] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 26 oktober 2015.
De deskundigen adviseren beiden wat betreft de strafrechtelijke kader oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde relasseringstoezicht en behandeling bij een forensische polikliniek, zoals De Viersprong.
BoumanGGZ, afdeling reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 5 november 2015.
De verdachte was ten tijde van het delict 22 jaar op grond waarvan bekeken is of eventueel het jeugdstrafrecht kon worden toegepast in plaats van het volwassen strafrecht. Hierbij is gebruik gemaakt van een wegingslijst adolescentenstrafrecht. Geadviseerd wordt bij de verdachte het volwassenen strafrecht toe te passen. De verdachte beschikt over voldoende handelingsvaardigheden en pedagogische beïnvloeding is niet noodzakelijk.
De rechtbank onderschrijft de bevindingen en het oordeel van de bovengenoemde rapporteurs en gebruikt deze als onderbouwing voor haar oordeel ter zake de toerekenbaarheid. Ook zal de rechtbank in lijn met de genoemde adviezen een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met bijzondere voorwaarden die de behandeling en begeleiding mogelijk zullen maken die noodzakelijk is om herhaling te voorkomen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Toerekeningsvatbaarheid
Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van het delict een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee hij in licht verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Straf
Uit de hiervoor vermelde rapporten komt naar voren dat de kans op herhaling van gewelddadige feiten groot is indien en zolang de verdachte geen adequate behandeling krijgt aangeboden.
Om het gevaar van recidive door de verdachte te verkleinen en teneinde bij te dragen aan de oplossing van de geschetste problematiek bij verdachte, is het dan ook van groot belang dat hij een gerichte begeleiding en behandeling krijgt.
De rechtbank is van oordeel dat aan het voorwaardelijk deel een langere proeftijd dient te worden verbonden dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal de verdachte een proeftijd voor de duur van 3 jaren opleggen en zij zal de officier van justitie verder volgen in de door haar gevorderde bijzondere voorwaarden zoals ook geformuleerd in het eerder in dit vonnis genoemde advies van Bouman GGZ ..
Daarnaast betrekt de rechtbank (ten gunste van de verdachte) in haar overwegingen dat van de verdachte gedurende langere tijd een grote inzet zal worden verwacht bij het door Bouman GGZ nader vorm te geven traject van toezicht, begeleiding en behandeling, zodat oplegging van een andere of hogere (onvoorwaardelijke) straf dan die door de officier van justitie is gevorderd, niet nodig is.
De verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven mee te zullen werken aan een eventueel op te leggen reclasseringscontact.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

8.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer], wonende te Rotterdam , ter zake van het tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.386,07 aan materiële schade en een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij integraal dient te worden toegewezen.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich gelet op het door haar gevoerde verweer tot vrijspraak, primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen. Subsidiair is door haar betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Vaststelling van de hoogte van de immateriële schadevergoeding is een onevenredige belasting voor het strafproces.
Voorts is sprake van medeschuld nu het slachtoffer als eerste geweld heeft gebruikt door de verdachte een klap te geven. Het uitzoeken van de gradatie van medeschuld betekent eveneens een onevenredige belasting voor het strafproces. De raadsvrouw heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat niet alle gevorderde schade rechtstreeks voortvloeit uit het strafbare feit, zodat de vordering ten aanzien van de tandartskosten betreffende afgebroken tanden, de vergoeding voor kleding en een mobiele telefoon wegens het ontbreken van een causaal verband met het feit dient te worden afgewezen. Dit geldt ook voor de vordering ten aanzien van de identiteitskaart en de parkeerkosten.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering ten aanzien van de tandartskosten wordt niet-ontvankelijk verklaard. De tandartskosten zijn onvoldoende onderbouwd, aangezien er namens de benadeelde partij een begroting van kosten is overgelegd, waarbij niet is komen vast te staan dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen het bewezen verklaarde feit en de tandheelkundige ingrepen die op de begroting zijn genoemd. Nader onderzoek zou aanvullend onderzoek vragen van de rechtbank, en een nadere standpuntwisseling tussen benadeelde partij en verdediging. Dit alles zou een onevenredige belasting opleveren van het strafgeding.
Voor het overige zal de rechtbank de overige posten toewijzen, met dien verstande dat de kledingschade, waarvan het gevorderde bedrag onvoldoende is onderbouwd, naar maatstaven van billijkheid zal worden vastgesteld op € 250,00.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.500,00.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Gebleken is dat [naam slachtoffer] de eerste klap heeft uitgedeeld aan de verdachte. Gelet echter op de daaraan voorafgaande en er op volgende handelingen van de verdachte, die zich niet anders laten duiden dan een onmiddellijke en zeer agressieve gewelddadige overreactie, kan worden gesteld dat [naam slachtoffer] slechts in zeer beperkte mate medeschuld heeft aan het door verdachte jegens hem uitgeoefende geweld. De ontstane schade is dus in overwegende mate aan de verdachte toe te rekenen. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Nu de vordering van de benadeelde partij (voor het grootste deel) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.239,48 vermeerderd met de hierover gevorderde wettelijke rente vanaf datum delict zoals in het dictum bepaald.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c,141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
3 (drie) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 3 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen die Bouman GGZ, afdeling reclassering hem geeft. Daartoe moet de veroordeelde zich melden bij de reclassering voor zolang en zo frequent als zij gedurende deze periode nodig acht. De veroordeelde zal uitgenodigd worden door de reclassering voor een eerste gesprek;
2. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van een instelling van een forensische polikliniek, zoals De Viersprong of een soortgelijke instelling, na ingang van de proeftijd, of zoveel korter als de directeur van die instelling verantwoord vindt;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
wijst de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer], wonende te [plaatsnaam] toe tot een bedrag van
2.239,48, bestaande uit € 739,48 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 augustus 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening, en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan de benadeelde partij te betalen;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
2.239,48
(hoofdsom), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 augustus 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening;
beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 2.239,48 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
32 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. H. Benaissa en A.M. van der Leerden, rechters,
in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 09 augustus 2015 te Rotterdam, op of aan de openbare weg,
te weten het Stationsplein, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer], welk geweld bestond
uit het meermalen, althans eenmaal,
- met kracht, met een tot vuist gebalde hand, slaan tegen het hoofd, althans
tegen het lichaam, van die [naam slachtoffer] en/of
- vastpakken van die [naam slachtoffer] en/of
- met kracht trappen/schoppen tegen het hoofd en/of het onderlichaam, althans
tegen het lichaam, van die [naam slachtoffer] en/of
- tackelen/onderuit halen van die [naam slachtoffer] en/of
- terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag, met kracht trappen/schoppen tegen
het hoofd, althans tegen het lichaam, van die [naam slachtoffer],
terwijl het door hem, verdachte, gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel (te
weten een gebroken neus en/of een scheur in de bovenkaak en/of scheurtjes in
de oogkassen en/of een (diep) gat in het achterhoofd en/of meerdere
(af)gebroken kiezen en/of een zware hersenschudding), althans enig lichamelijk
letsel voor die [naam slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
(Artikel 141 lid 2 onder 2 Wetboek van Strafrecht)