ECLI:NL:RBROT:2015:8657

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 november 2015
Publicatiedatum
26 november 2015
Zaaknummer
C/10/482859 / HA ZA 15-857
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de hardheidsclausule bij te late betaling van griffierecht door eiser

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, ging het om de te late betaling van het griffierecht door eiser, die in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand. De eiser had het griffierecht pas na de wettelijke termijn van vier weken betaald, omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij kon wachten op een correctie van het in rekening gebrachte bedrag. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een fout van de rechterlijke organisatie, die had geleid tot de te late betaling. De rechtbank overwoog dat de eiser tijdig had aangegeven dat hij recht had op een gematigd griffierecht, maar dat het dienstencentrum van de rechtspraak hem ten onrechte het volledige griffierecht in rekening had gebracht. De rechtbank paste de hardheidsclausule toe, omdat het ontslaan van de gedaagde van de instantie een onbillijkheid van overwegende aard zou zijn, gezien het belang van de eiser bij toegang tot de rechter. De rechtbank hield de zaak aan voor beraad, waarbij de gedaagde niet van de instantie werd ontslagen, ondanks de te late betaling van het griffierecht door de eiser.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/482859 / HA ZA 15-857
Vonnis van 4 november 2015
in de zaak van
[eiser 1],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. T.T.M.L. Boersema,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagden,
advocaat mr. M. Hoogenboom.
Partijen zullen hierna [eiser 2] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de conclusie van antwoord;
  • de akte van [eiser 2] ;
  • de antwoordakte van [gedaagden] ;
  • de brief van mr. Boersema van 21 oktober 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De overwegingen

2.1.
Op grond van artikel 3 lid 1 Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) is iedere verschenen partij in een civiele procedure een griffierecht verschuldigd. Op grond van het derde lid van die bepaling dient de eiser ervoor te zorgen dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de eerstdienende dag op de rekening van de rechtbank is bijgeschreven. Voor de gedaagde geldt een termijn van vier weken na zijn verschijning.
2.2.
Deze zaak diende voor het eerst op 19 augustus 2015. Uit de administratie van de rechtbank blijkt dat het griffierecht van [eiser 2] pas op 28 september 2015 is ontvangen. Dat is dus te laat.
2.3.
Op grond van artikel 127a lid 2 Rv ontslaat de rechter de gedaagde van de instantie als de eiser het griffierecht niet tijdig heeft voldaan.
2.4.
Op grond van artikel 127a lid 3 Rv laat de rechter deze consequentie buiten toepassing als hij van oordeel is dat dit, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.5.
Bij akte heeft [eiser 2] het volgende aangevoerd. [eiser 2] komt in aanmerking voor gefinancierde rechtsbijstand, en dus voor toepassing van een gematigd griffierecht. De daartoe strekkende bewijsstukken zijn in overeenstemming met de geldende procesregels op de eerstdienende dag overgelegd. Niettemin heeft het landelijk dienstencentrum van de rechtspraak het volledige griffierecht bij [eiser 2] in rekening gebracht. De advocaat van [eiser 2] heeft vervolgens het dienstencentrum verzocht om een correctie van het in rekening gebrachte griffierecht. [eiser 2] verkeerde in de veronderstelling dat hij met betaling van het griffierecht kon wachten totdat de correctie zou zijn doorgevoerd. Toen hij ontdekte dat dit niet zo was, heeft hij het te hoge griffierecht alsnog betaald. Inmiddels heeft het dienstencentrum laten weten dat het griffierecht inderdaad wordt gecorrigeerd. In deze omstandigheden is dus sprake geweest van een fout van het apparaat van de rechterlijke organisatie. Hiervan behoort [eiser 2] niet de dupe te worden.
2.6.
Hoewel [gedaagden] terecht geen gelegenheid heeft gekregen een antwoordakte te nemen, heeft hij die toch ingediend. De rechtbank heeft daarvan kennis genomen. [gedaagden] betoogt dat in de gegeven omstandigheden geen grond bestaat voor toepassing van de hardheidsclausule, gelet op de in dat verband in de rechtspraak in de rechtspraak ontwikkelde criteria.
2.7.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval aanleiding bestaat voor toepassing van de in artikel 127a lid 3 Rv bedoelde hardheidsclausule. Daartoe wijst de rechtbank op het volgende.
2.8.
Aan de niet tijdige betaling van het griffierecht ligt een fout van de rechterlijke organisatie ten grondslag. Uit de stellingen van [eiser 2] moet immers worden afgeleid dat hij in aanmerking komt voor een gematigd griffierecht dat past bij procederen op basis van een toevoeging, dat hij zulks tijdig aan de rechtbank heeft kenbaar gemaakt en dat hem niettemin een (fors) hoger griffierecht in rekening is gebracht. Op zichzelf ontsloeg dit [eiser 2] niet van de verplichting dat hogere griffierecht alsnog tijdig te betalen om daarna eventueel in aanmerking te komen voor een creditering. Ook had [eiser 2] ervoor kunnen kiezen alvast het lagere bedrag te betalen, Dat laat echter onverlet dat het een fout van de rechterlijke organisatie is die als primaire oorzaak van de niet tijdige betaling moet worden beschouwd. Bovendien is aannemelijk dat [eiser 2] wel tijdig betaald zou hebben als deze fout niet was gemaakt, gelet op het feit dat hij alsnog het griffierecht heeft betaald zodra hij zich realiseerde dat hij ondanks de fout al wel diende te betalen. Ten slotte verdraagt het zich slecht met de ratio van de regelgeving inzake gefinancierde rechtsbijstand om negatieve gevolgen te verbinden aan een fout van de rechterlijke organisatie die ertoe heeft geleid dat de betrokkene een (fors) te hoog bedrag in rekening is gebracht.
2.9.
De hier weergegeven omstandigheden maken dat naar het oordeel van de rechtbank toepassing van artikel 127a lid 2 Rv een buitenproportionele sanctie is, die daarom leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Die onbillijkheid staat in verband met het belang van [eiser 2] bij toegang tot de rechter. Weliswaar kan [eiser 2] opnieuw een dagvaarding uitbrengen, maar de toegang tot de rechter is ook in het geding als een substantiële extra financiële drempel wordt opgeworpen. Dat doet zich hier voor, omdat [eiser 2] in dat geval opnieuw griffierecht zal moeten betalen en bovendien de proceskosten (griffierecht en advocaatsalaris) van [gedaagden] zal moeten vergoeden. [gedaagden] zal dus niet van de instantie worden ontslagen.
2.10.
Nu [gedaagden] de conclusie van antwoord al heeft genomen, zal de zaak worden aangehouden voor beraad in de zin van artikel 131 Rv.

3.De beslissing

De rechtbank
houdt de zaak aan voor beraad in de zin van artikel 131 Rv.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2015.
1980/
1729