ECLI:NL:RBROT:2015:8644

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 november 2015
Publicatiedatum
25 november 2015
Zaaknummer
C/10/484236 / KG ZA 15-990
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming van een veroordeling door middel van een dwangsom in kort geding tussen een Vereniging van Eigenaren en een gedaagde

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vorderde de Vereniging van Eigenaren (VvE) van een rijksmonumentaal pand in Dordrecht dat de gedaagde, eigenaar van een naastgelegen pand, hen toegang verleende tot zijn perceel voor noodzakelijke schilder- en onderhoudswerkzaamheden aan de gemeenschappelijke zijgevel. De VvE had eerder een rechterlijke veroordeling verkregen die de gedaagde verplichtte om toegang te verlenen, maar de gedaagde had geweigerd deze veroordeling na te komen, in afwachting van een hoger beroep dat hij had ingesteld tegen het eerdere vonnis. De VvE vorderde in kort geding een dwangsom om de gedaagde te dwingen tot nakoming van de eerdere veroordeling.

De rechtbank oordeelde dat de VvE recht had op nakoming van de veroordeling, ondanks het hoger beroep van de gedaagde. De rechtbank stelde vast dat er een spoedeisend belang was bij de gevorderde voorzieningen, gezien de noodzaak van de onderhoudswerkzaamheden aan de zijgevel. De rechtbank wees de vordering van de VvE toe en legde een dwangsom op aan de gedaagde voor iedere dag dat hij in gebreke bleef met de nakoming van de veroordeling. Tevens werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de VvE.

De uitspraak benadrukt het belang van het nakomen van rechterlijke uitspraken en de mogelijkheid voor een schuldeiser om een dwangsom te vorderen om nakoming af te dwingen, zelfs als er een hoger beroep aanhangig is. De rechtbank bevestigde dat de gedaagde, ondanks zijn bezwaren, verplicht was om de VvE toegang te verlenen voor de noodzakelijke werkzaamheden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/484236 / KG ZA 15-990
Vonnis in kort geding van 26 november 2015
in de zaak van
de vereniging
VERENIGING VAN EIGENAARS [Straatnaam] [huisnummers A t/m D] DORDRECHT,
gevestigd te Dordrecht,
eiseres,
advocaat mr. H.H.G. Theunissen,
tegen
[gedaagde],
wonende te Dordrecht,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna VvE [Straatnaam] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 26 oktober 2015, met producties,
  • de mondelinge behandeling ter openbare zitting van 5 november 2015,
  • de producties van [gedaagde] ,
  • de pleitnota van VvE [Straatnaam] ,
  • de pleitnota van [gedaagde] ,
  • de mededelingen van partijen dat geen schikking is bereikt d.d. 17 november 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
VvE [Straatnaam] is eigenaar van het pand staande en gelegen aan de [Straatnaam] [huisnummers A t/m D] te Dordrecht. Het pand is een rijksmonument. In het pand is een drietal appartementen gevestigd.
2.2.
[gedaagde] is eigenaar van het naastgelegen pand [Straatnaam] [X] . [gedaagde] bewoont dit pand niet maar gebruikt het als atelier.
2.3.
Bij brief van 9 november 2011 heeft [gedaagde] – voor zover hier van belang – aan de voorzitter van VvE [Straatnaam] meegedeeld:
“[…]
Schil.
We zijn [..] het, zoals gezegd, in ieder geval eens over het feit dat het zo niet langer kan en dat er hoognodig iets aan de muur moet gebeuren. Stenen zitten los en er vallen regelmatig brokstukken naar beneden waarbij levensgevaarlijke situaties kunnen ontstaan.
[…]”
2.4.
Bij tussen partijen gewezen vonnis van deze rechtbank van 28 januari 2015, zoals verbeterd bij vonnis van 15 april 2015 (verder: het vonnis), is – voor zover hier van
belang – :
voor recht verklaard dat
“de gehele zijgevel (inclusief de schil) van het pand aan de [Straatnaam] [huisnummers A t/m D] te Dordrecht, grenzend aan het perceel van de [Straatnaam] [X] te Dordrecht, gemeenschappelijk eigendom is van partijen en dat partijen ieder voor de helft dienen bij te dragen in de kosten van onderhoud (inclusief herstel) en vernieuwing daarvan”
[gedaagde] , uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld om aan de VvE [Straatnaam] toegang te verlenen tot zijn perceel teneinde de benodigde schilder- en onderhoudswerkzaamheden te verrichten aan de gemeenschappelijke zijgevel en de schil onder in r.o. 4.4.2. van het vonnis beschreven voorwaarde;
VvE [Straatnaam] in reconventie veroordeeld tot het uitvoeren van onderhouds- en herstelwerkzaamheden aan de muur van het pand Wijnstaat [huisnummers A t/m D] die grenst aan de tuin van de [Straatnaam] [X] , met inachtneming van hetgeen in r.o. 4.2 van het vonnis is overwogen.
In het vonnis heeft de rechtbank – voor zover hier relevant – overwogen:
“[…]
4.2.
Beide partijen zijn van mening dat de zijgevel en de schil, in slechte staat van onderhoud verkeren en dat herstel daarvan noodzakelijk is, zoals is geadviseerd in het rapport van Goudstikker-de Vries B.V. Op grond van artikel 5:65 BW worden de herstelkosten van een mandelige muur door alle mede-eigenaars gezamenlijk gedragen, zodat de VvE [Straatnaam] en [gedaagde] ieder voor de helft (zijnde 50%) de herstelkosten van voornoemde muur dienen te dragen. De verklaring voor recht zal worden toegewezen, zoals door de VvE [Straatnaam] is gevorderd. Dit houdt eveneens in dat de vordering van [gedaagde] in reconventie onder b. ten dele zal worden toegewezen en dat daarbij geen dwangsom zal worden opgelegd.
[…]
4.4.2.
Gelet op het voorgaande is het redelijk dat [gedaagde] duldt dat een steiger in zijn tuin of op het dak van zijn pand wordt geplaatst. Daarbij mag er (uiteraard) geen schade worden toegebracht aan het kwetsbare dak van het pand van [gedaagde] en de VvE [Straatnaam] dient dat zo aan de aannemer op te dragen. Van een gewichtige reden om te weigeren is onder die omstandigheden geen sprake. Op grond van artikel 5:56 BW dient [gedaagde] dan ook toe te staan dat zijn perceel tijdelijk wordt gebruikt voor de uitvoering van de werkzaamheden aan de zijgevel van het pand van de VvE [Straatnaam] . De vordering daartoe van de VvE [Straatnaam] onder 1. zal worden toegewezen. Omdat tussen partijen (nog) niet vaststaat waar en op welke wijze de steigers worden geplaatst, zal er geen dwangsom worden verbonden aan de verplichting om die werkzaamheden toe te staan.
[…]”
2.5.
[gedaagde] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis.
2.6.
Bij e-mail van 27 april 2015 heeft [gedaagde] – voor zover hier van belang – aan de voorzitter van VvE [Straatnaam] meegedeeld:
“[…]
Ik geef u geen toestemming mijn eigendommen met inbegrip van de muur te beroeren of in opdracht te laten beroeren zolang er geen uitspraak door het gerechtshof is gedaan, er tussen ons geen consensus bestaat over de uit te voeren werkzaamheden en in welke mate die werkzaamheden uitgevoerd dienen te worden en ook over de wijze waarop deze uitgevoerd dienen te worden. Daarnaast is er tussen ons vooralsnog geen enkele consensus over welke aannemer en tegen welke prijs de werkzaamheden uitgevoerd dienen te worden. Ook bestaat er geen consensus wanneer deze werkzaamheden dan wel uitgevoerd dienen te worden.
[…]
Nu ook de mandeligheid van de muur in hoger beroep ter discussie staat wil ik eerst de uitspraak van het gerechtshof in Den Haag afwachten. Pas dan kunnen wij over een eventuele consensus over uitvoering en aanpak spreken. […]”
2.7.
Bij e-mail van 4 september 2015 heeft [gedaagde] – voor zover hier van belang – aan de voorzitter van VvE [Straatnaam] meegedeeld:
“[…]
Hoewel het mij onzinnig voorkomt om kozijnen en ramen te schilderen die toch aan de buitenkant worden dichtgezet, ben ik bereid om, als de VvE vindt dat met het schilderwerk aan de dakgoot en kozijnen van haar pand niet langer gewacht kan worden, een steiger daarvoor toe te staan. Uiteraard met inachtneming van de redelijke eisen die uw cliënt inmiddels bekend zijn. Maar alleen voor het schilderwerk en niet voor de werkzaamheden aan de zijgevel. Voor die werkzaamheden is er zeker geen spoedeisend belang en is het belangrijk om eerst de uitspraak in appel af te wachten. […]
Daarnaast ben ik ook bereid om ter voorbereiding van de werkzaamheden aan de muur alvast in gesprek te gaan met de VVE over welke werkzaamheden er dan wel verricht moeten worden, door welke aannemer, op welke wijzen en voor welke prijs. Dat zal het proces om tot uitvoering te komen nadat de uitspraak in appel is gedaan aanzienlijk versnellen. […]”

3.Het geschil

3.1.
VvE [Straatnaam] vordert samengevat - [gedaagde] te veroordelen om aan VvE [Straatnaam] (c.q. de door haar ingeschakelde aannemer) toegang te verlenen tot zijn perceel [Straatnaam] [X] te Dordrecht teneinde de benodigde schilder- en onderhoudswerkzaamheden te verrichten aan de gemeenschappelijke zijgevel en de schil, en VvE [Straatnaam] (c.q. de door haar ingeschakelde aannemer) in staat te stellen de voormelde werkzaamheden daadwerkelijk uit te voeren, en voorts om (een) aannemer(s) tot zijn tuin toe te laten ten behoeve van het opstellen van een offerte voor de uit te voeren schilder- en onderhoudswerkzaamheden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of een gedeelte daarvan dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De gevorderde voorziening strekt tot verkrijging van nakoming van de veroordeling van [gedaagde] door middel van een dwangsom. In het algemeen geldt dat van een schuldeiser die nakoming van een rechterlijke veroordeling verlangt, in redelijkheid niet kan worden gevergd dat hij voor de verkrijging van een prikkel tot nakoming van die veroordeling in de vorm van een dwangsom de beslissing in een bodemprocedure afwacht. Daar komt in dit geval bij dat VvE [Straatnaam] op vordering van [gedaagde] is veroordeeld tot het uitvoeren van de litigieuze onderhouds- (en herstel)werkzaamheden en dat op grond van de door [gedaagde] zelf op 9 november 2011 aan VvE [Straatnaam] gedane mededelingen aannemelijk is dat de onderhoudswerkzaamheden aan de zijgevel dringend noodzakelijk zijn. Het door [gedaagde] bestreden spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening is daarmee voldoende aannemelijk.
4.2.
Vonnissen werken in beginsel van rechtswege. Daarom is de partij die bij vonnis tot een prestatie is veroordeeld, onmiddellijk nadat de uitspraak is gedaan verplicht om zich te gedragen naar de veroordeling die daarbij tegen haar is uitgesproken. Het stellen van een termijn bij een veroordeling dient slechts om te voorkomen dat de veroordeelde partij wordt gedwongen om binnen die termijn haar verplichting na te komen. Het beroep van [gedaagde] op het feit dat in het vonnis geen termijn is gesteld waarbinnen hij aan de veroordeling dient te voldoen kan hem derhalve niet baten.
4.3.
Het vorenstaande verandert niet door het door een [gedaagde] tegen het vonnis ingesteld hoger beroep, nu de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Dat kan slechts anders zijn indien VvE [Straatnaam] geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij nakoming van de veroordeling voordat op het hoger beroep is beslist. Dat zal het geval kunnen zijn de veroordeling klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van [gedaagde] een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een verplichting tot onverwijlde nakoming niet kan worden aanvaard. [gedaagde] heeft echter geen beroep op het ontstaan van een noodsituatie gedaan en van een klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslag waarop de veroordeling berust is evenmin sprake. De door [gedaagde] geuite bezwaren tegen het vonnis betreffen immers niet het uitvoeren van de onderhoudswerkzaamheden aan de zijgevel, maar slechts het oordeel dat die zijgevel mandelig is en dat hij medeaansprakelijk is voor de kosten van dat onderhoud, alsmede de afwijzing van zijn vordering tot het vastzetten van de ramen in de muur. Die beslissingen staan echter los van de veroordeling, die op artikel 5:56 BW is gegrond.
4.4.
Uit de onder 2.6 en 2.7 weergegeven mededelingen van [gedaagde] aan de voorzitter van VvE [Straatnaam] van 27 april 2015 en 4 september 2015 blijkt genoegzaam van de door VvE [Straatnaam] gestelde weigerachtigheid van [gedaagde] om de benodigde medewerking voor het uitvoeren van de onderhoudswerkzaamheden aan de zijgevel te verlenen zolang niet op het door hem tegen het vonnis ingestelde hoger beroep is beslist. Het beroep van [gedaagde] op de door hem bij zijn e-mail van 4 september 2015 getoonde bereidheid kan hem niet baten, nu dat werd gedaan onder het voorbehoud dat eerst na de uitspraak in hoger beroep tot uitvoering zou worden gekomen. Dit is een andere reden dan de reden waarom in het vonnis de door VvE [Straatnaam] gevorderde dwangsom is afgewezen, te weten dat tussen partijen (nog) niet vaststond waar en op welke wijze de steigers zou worden geplaatst. Voorts is door [gedaagde] niet aangevoerd dat die duidelijkheid nog immer ontbreekt, dan wel dat het ontbreken daarvan aan VvE [Straatnaam] is te wijten.
4.5.
Op grond van het vorenstaande is aannemelijk dat VvE [Straatnaam] recht op en belang bij een dwangsom heeft om [gedaagde] tot nakoming van de veroordeling te bewegen. Dit wordt niet anders doordat [gedaagde] er ter zitting blijk van heeft gegeven dat hij alsnog bereid is tot nakoming zonder de beslissing op zijn hoger beroep af te wachten. Een middel om [gedaagde] aan die bereidverklaring te houden ontbreekt immers, terwijl de dwangsom niet te nadele van [gedaagde] zal strekken indien hij de benodigde medewerking verleent.
4.6.
Zolang in het tegen het vonnis ingestelde hoger beroep niet anders is beslist dient er van te worden uitgegaan dat de zijgevel (inclusief schil) gemeenschappelijk eigendom is van partijen en dat zij ieder voor de helft dienen bij te dragen in de kosten van onderhoud (inclusief herstel) daarvan. Dat uitgangspunt brengt mee dat [gedaagde] , zoals hij heeft aangevoerd, voor zover het de uit te voeren onderhoudswerkzaamheden betreft er recht op en belang bij heeft om mee te beslissen over de in te schakelen aannemer, de prijs en de wijze waarop de onderhoudswerkzaamheden worden uitgevoerd. Zoals alle rechten en bevoegdheden is dit recht gebonden aan de bij artikel 3:13 BW bepaalde grenzen.
4.7.
Op grond van het vorenstaande zal de vordering als na te melden worden toegewezen, waarbij de dwangsom zal worden gematigd en aan een maximum zal worden gebonden. Daarbij dient te worden opgemerkt dat een dwangsom slechts zal zijn verbeurd wanneer in ernst niet kan worden betwijfeld dat [gedaagde] in gebreke is met de nakoming van de uit te spreken veroordeling.
4.8.
[gedaagde] dient – mede gelet op de door hem voorafgaande aan deze procedure aangenomen weigerachtige houding – als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij te worden aangemerkt en als zodanig in de proceskosten te worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van VvE [Straatnaam] worden begroot op:
  • dagvaarding € 84,26
  • griffierecht € 613,00
  • salaris advocaat
Totaal € 1.513,26

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
veroordeelt [gedaagde] om aan VvE [Straatnaam] (c.q. de door haar ingeschakelde aannemer) toegang te verlenen tot zijn perceel [Straatnaam] [X] te Dordrecht teneinde de benodigde schilder- en onderhoudswerkzaamheden te verrichten aan de gemeenschappelijke zijgevel en de schil, en VvE [Straatnaam] (c.q. de door haar ingeschakelde aannemer) in staat te stellen de voormelde werkzaamheden daadwerkelijk uit te voeren, en voorts om (een) aannemer(s) tot zijn tuin toe te laten ten behoeve van het opstellen van een offerte voor de uit te voeren schilder- en onderhoudswerkzaamheden, alles onder de voorwaarde dat [gedaagde] in de gelegenheid wordt gesteld zijn onder 4.6 vermelde recht uit te oefenen;
bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 250,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat hij met de nakoming van voormelde veroordeling in gebreke blijft, zulks tot een maximum van € 25.000,-;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van VvE [Straatnaam] tot op heden begroot op € 1.513,26;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2015.
2515/2294