4.2.Verweerder voert ter zake een beleid neergelegd in de Beleidsregel veiligheidsonderzoeken Defensie van 21 oktober 2013 nummer BS2013028648 (Beleidsregel).
Deze Beleidsregel is met ingang van 1 november 2013 in werking getreden.
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Beleidsregel blijven van veiligheidsonderzoeken die zijn ingesteld vóór inwerkingtreding van deze beleidsregel de Beleidsregeling justitiële antecedenten bij veiligheidsonderzoeken Defensie en de Beleidsregeling justitiële antecedenten bij veiligheidsonderzoeken Koninklijke Marechaussee van 25 mei 1997, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van de Beleidsregel veiligheidsonderzoeken Defensie, van toepassing. Een afschrift van deze beleidsregelingen is door de gemachtigde van verweerder ter zitting overgelegd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Verweerder komt beoordelingsvrijheid toe bij de bepaling of in een concrete situatie al dan niet voldoende waarborgen als bedoeld in artikel 10 van de Wvo aanwezig zijn. Aan de in het geding zijnde intrekking van de verklaring van geen bezwaar heeft verweerder de op 1 november 2013 van kracht getreden Beleidsregel veiligheidsonderzoeken Defensie ten grondslag gelegd. Uit de gedingstukken blijkt echter dat eiser reeds bij brief van 10 oktober 2013 op de hoogte is gebracht van verweerders voornemen eisers verklaring van geen bezwaar in te trekken. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat het veiligheidsonderzoek naar eiser is aangevangen vóór de inwerkingtreding van de Beleidsregel, zodat het onder 4.2. vermelde overgangsrecht van toepassing is op het veiligheidsonderzoek. Bij de intrekking van de verklaring van geen bezwaar is door verweerder dan ook een onjuist toetsingskader gehanteerd, zodat het bestreden besluit op een onjuiste grondslag berust.
6. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit dient reeds hierom te worden vernietigd.
7. Het gebrek is van dien aard dat het niet mogelijk is de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
Het op de zaak van eiser van toepassing zijnde beleid: Beleidsregeling justitiële antecedenten veiligheidsonderzoeken Koninklijke Marechaussee van 25 mei 1997 (Beleidsregeling) kent geen regels over de partner. Voor zoverre er voorheen een partnerbeleid door verweerder is gevoerd, is er dan sprake van het voeren van een bestendige gedragslijn.
Een gedragslijn die niet is neergelegd in een beleidsregel als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, mag verweerder volgen indien verweerder de keuze daarvoor bij ieder individueel besluit opnieuw motiveert. Daarbij kunnen zich feiten of omstandigheden voordoen op grond waarvan verweerder aanleiding behoort te zien om van zijn vaste gedragslijn af te wijken. Gelet daarop gaat de rechtbank er vanuit dat verweerder bij een nieuw te nemen beslissing op bezwaar onder meer zal motiveren hoe eisers positie moet worden gewogen in het licht van hetgeen hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 490,-- en wegingsfactor 1).