ECLI:NL:RBROT:2015:833

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 februari 2015
Publicatiedatum
9 februari 2015
Zaaknummer
ROT 14-8844
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot gebouwen en terreinen van het Erasmus Medisch Centrum ontzegd aan emeritus hoogleraar

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 februari 2015 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een emeritus hoogleraar, die de toegang tot de gebouwen en terreinen van het Erasmus Medisch Centrum (EMC) was ontzegd. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Raad van Bestuur van het EMC, dat hem de toegang tot de gebouwen had ontzegd zonder voorafgaande schriftelijke toestemming, met uitzondering van noodzakelijke plekken als patiënt of bezoeker van een patiënt. Tevens waren zijn privileges als emeritus hoogleraar ontnomen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker niet voldeed aan de voorwaarden voor het Ius promovendi, omdat hij niet voor de datum van zijn eervol ontslag als promotor was aangemeld voor de betrokken promovendi. Dit betekende dat de Raad van Bestuur terecht had geconcludeerd dat de verzoeker niet het recht had om als promotor op te treden. De voorzieningenrechter stelde vast dat het Ius promovendi het enige wettelijk geregelde privilege is voor emeritus hoogleraren en dat andere privileges verbonden zijn aan de status van bijzonder hoogleraar, die vervallen bij eervol ontslag.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de beslissing van de Raad van Bestuur om de verzoeker de toegang tot de terreinen en gebouwen van het EMC te ontzeggen, niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt. Het betrof een privaatrechtelijke rechtshandeling, waardoor de verzoeker geen beroep kon doen op de bestuursrechter. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was voor het treffen van een dergelijke maatregel. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 14/8844
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 februari 2015 naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[a], te Rotterdam, verzoeker,

gemachtigde: mr. E.J. Daalder,
en

de Raad van Bestuur van het Erasmus Medisch Centrum, verweerder,

gemachtigde: mr. Y.G.B. Coonen-Ter Braake.

Procesverloop

Bij besluit van 17 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoeker de toegang tot de gebouwen en terreinen van het Erasmus Medisch Centrum (EMC) zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Raad van Bestuur ontzegd, met uitzondering van de noodzakelijke plekken die hij als patiënt of bezoeker van een patiënt zou moeten betreden. Tevens zijn verzoeker zijn privileges als emeritus hoogleraar ontnomen.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Voorts heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2015. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [b].

Overwegingen

1. Eiser was sinds [c] in dienst bij het EMC. Met ingang van [d] is hij voor de duur van vier jaar benoemd tot bijzonder hoogleraar. Aansluitend is zijn benoeming verlengd tot [e]. In [f] is een overeenkomst strekkende tot beëindiging van het dienstverband (beëindigingsovereenkomst) opgesteld en ondertekend door partijen. Verzoeker is op [e] eervol ontslag verleend. Sindsdien heeft hij de status van emeritus hoogleraar. Om nog lopende projecten te kunnen afronden heeft verweerder verzoeker gastvrijheid verleend tot 1 mei 2014.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de (verlengde) gastvrijheidsovereenkomst op 1 mei 2014 is geëindigd, zodat verzoeker niet meer wordt geacht de terreinen en gebouwen van het EMC zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Raad van Bestuur te betreden, behoudens voor zover verzoeker de noodzakelijke plekken van het EMC bezoekt als patiënt dan wel als bezoeker van een patiënt. Daarnaast staat het verzoeker niet meer vrij de naam, het logo, en de huisstijl van het EMC te hanteren en mag hij geen gebruik meer maken van het e-mailadres van het EMC, alsmede alle overige systemen, voorzieningen en faciliteiten waar medewerkers van het EMC gebruik van kunnen maken. Voorts neemt verweerder verzoeker alle privileges verbonden aan zijn emeritaat af. In dat kader wordt verzoeker niet meer geacht een afscheidscollege met academische ceremoniële status te geven. Verzoeker heeft tot slot niet het Ius promovendi met betrekking tot [g]) en [h]), omdat verzoeker niet voor [e] is aangewezen als promotor.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. Voor zover in het navolgende een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit is sprake van een voorlopig oordeel dat verweerder niet bindt bij het nemen van een beslissing op het bezwaar van verzoeker.
5. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat hij, anders dan verweerder, van oordeel is dat verzoeker voldoende aannemelijk heeft gemaakt een spoedeisend belang te hebben bij de gevraagde voorziening. Verzoeker heeft er op gewezen dat hij door weigering van de fysieke toegang en de blokkering van zijn e-mailadres en van het intranet geen toegang meer heeft tot abonnementen op wetenschappelijke tijdschriften en bibliotheekfaciliteiten, waardoor hij ernstig wordt belemmerd in zijn (onderzoeks)activiteiten, waaronder het afmaken van (circa 20) publicaties en het op adequate wijze begeleiden van beide promovendi. Ook stelt verzoeker dat er voor 13 februari 2015 een afscheidscollege stond gepland, die door het bestreden besluit wordt gefrustreerd.
Ius promovendi
6.1.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat zijn positie als promotor zowel bij de aanstelling van [g] per 1 oktober 2011 als in het voortraject van het stipendium door de Chinese Scholarship Counsil van [i] per[j]tijdig is vastgelegd.
6.2.
Op grond van artikel 7.18, vierde lid, eerste volzin, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) wijst het college voor promoties voor elke promotie een hoogleraar van een universiteit (…) aan als promotor.
Op grond van artikel 7.19, eerste lid, van de WHW stelt het college voor promoties het promotiereglement vast met inachtneming van het daaromtrent bij deze wet bepaalde.
Op grond van artikel 9.19, derde lid, van de WHW behouden eervol ontslagen hoogleraren nog gedurende vijf jaren na hun ontslag het recht als promotor op te treden.
Op grond van artikel 9.57, vierde lid, van de WHW is op de bijzonder hoogleraar artikel 9.19, derde en vierde lid, van toepassing.
Op grond van artikel 3.1, eerste lid, van het Promotiereglement van de Erasmus Universiteit Rotterdam (Promotiereglement) wijst het College van Promoties na ontvangst van het verzoek tot toelating tot de promotie, als bedoeld in artikel 2.4, zo spoedig mogelijk een hoogleraar van de Erasmus Universiteit Rotterdam of van een andere universiteit aan als promotor.
Op grond van artikel 3.4, eerste lid, van het Promotiereglement dient, wanneer een als promotor aangewezen hoogleraar na diens aanwijzing eervol wordt ontslagen, diens goedkeuring van het proefschrift binnen vijf jaren na het ontslag te geschieden.
Op grond van het tweede lid vervalt de aanwijzing indien de goedkeuring van het proefschrift niet binnen vijf jaren na het eervol ontslag van de promotor is geschiedt, en wijst het College voor Promoties, de promovendus gehoord, een andere hoogleraar als promotor aan, tenzij het College – in geval meer dan een promotor was aangewezen – van oordeel is dat de aanwijzing van een nieuwe promotor niet noodzakelijk is.
6.3.
Verweerder heeft zich onbetwist op het standpunt gesteld dat het verzoek tot toelating tot promotor van [g] pas op [k] is ontvangen en dat er met betrekking tot [i] ten tijde van het bestreden besluit nog geen verzoek tot toelating tot promotor was gedaan. Nu verzoeker niet voor [e], de datum van zijn eervol ontslag, als promotor was aangemeld voor beide promovendi, is niet voldaan aan de voorwaarden zoals neergelegd in artikel 9.19, derde lid, van de WHW. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat verzoeker niet het Ius promovendi heeft met betrekking tot voornoemde promovendi.
6.4
Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het bestreden besluit in zoverre naar verwachting in stand zal blijven.
Overige privileges
7.1.
Op grond van artikel 9.57, eerste lid, van de WHW kan de bijzonder hoogleraar, onder door het college van bestuur te stellen voorwaarden, gebruikmaken van de collegelokalen, inrichtingen, verzamelingen en hulpmiddelen voor het onderwijs.
7.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het Ius promovendi het enige privilege is dat wettelijk is geregeld voor de emeritus hoogleraar. De in artikel 9.57, eerste lid, van de WHW genoemde privileges zijn verbonden aan de status van bijzonder hoogleraar en komen te vervallen bij eervol ontslag, tenzij anders is overeengekomen bijvoorbeeld middels een gastvrijheidsovereenkomst. De enkele, niet nader onderbouwde, stelling van verzoeker dat het gebruikelijk is in de academische wereld dat emeritus hoogleraren deze privileges behouden en dat hiervoor geen gastvrijheidsovereenkomst is vereist, is onvoldoende voor een ander oordeel.
7.3.
In de beëindigingsovereenkomst is in artikel 7 overeengekomen dat ten aanzien van de huidige projecten in werkgroep [a] de in de bijlage geldende afspraken gelden. In de bijlage is overeengekomen dat na [e] een gastvrijheidsovereenkomst (0-aanstelling) geldt met behoud van de positie van projectleider tot [l] van de doorlopende projecten. Tussen de stukken bevindt zich een gastvrijheidsovereenkomst die op [m] namens verweerder is getekend door het afdelingshoofd [n]. De stelling van verzoeker dat hij deze gastvrijheidsovereenkomst niet kende kan in het midden worden gelaten, nu verzoeker met het tekenen van de wijzigingsovereenkomst van [o] - waarbij de einddatum van de gastvrijheidsovereenkomst is gewijzigd in 1 mei 2014 en de afdeling van verzoekers gastvrijheidsovereenkomst is gewijzigd in [p] - zich met de gastvrijheidsovereenkomst van [m] bekend heeft verklaard. Op grond van deze gastvrijheidsovereenkomsten was verzoeker bevoegd de gebouwen en terreinen van het EMC te betreden en gebruik te maken van de faciliteiten van EMC.
Niet in geschil is dat de gastvrijheidsovereenkomsten inmiddels door tijdsverloop zijn beëindigd. De in het bestreden besluit vervatte mededeling van verweerder dat de in dat kader aan verzoeker toegekende privileges niet meer geldig zijn, zodat verzoeker hieraan geen aanspraken meer kan ontlenen, is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet op rechtsgevolg gericht. Het bezwaar van verzoeker is in zoverre niet-ontvankelijk.
Toegang tot gebouwen en terreinen van het EMC
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de beslissing van verweerder om verzoeker de toegang tot de terreinen en gebouwen van het EMC te ontzeggen, behoudens als patiënt of bezoeker van een patiënt, niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt. Het betreft hier een privaatrechtelijke rechtshandeling, waarbij verweerder optreedt als beheerder van de universiteit. Tegen
een dergelijke maatregel staat niet het in artikel 7:1, eerste lid, van de Awb gelezen in samenhang met artikel 8:1, eerste lid, van de Awb bedoelde rechtsmiddel open. De voorzieningenrechter merkt op dat ter zake van deze toegangsontzegging verzoeker uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan instellen.
9. Uit het voorgaande volgt dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Woudstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Naaijen-van Kleunen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.