ECLI:NL:RBROT:2015:8162

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
11 november 2015
Zaaknummer
10/702099-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting en bedreiging door de rechtbank Rotterdam na beoordeling van getuigenverklaringen en bewijswaardering

Op 10 november 2015 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting en bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldigingen. De zaak kwam aan het licht na aangifte van de slachtoffers, waarbij de officier van justitie een gevangenisstraf van 42 maanden had geëist. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen kritisch beoordeeld en vastgesteld dat er innerlijke tegenstrijdigheden in hun verklaringen zaten, waardoor deze niet als betrouwbaar konden worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de aangifte van de aangeefster niet voldoende werd ondersteund door andere bewijsmiddelen, zoals sms-berichten en getuigenverklaringen, die weliswaar duiden op mogelijk seksueel contact, maar niet op het tenlastegelegde seksueel binnendringen. De rechtbank heeft ook de bedreiging met de dood die aan een van de slachtoffers was gedaan, niet bewezen geacht, omdat de verklaringen inconsistent waren. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte alleen veroordeeld voor de bedreiging van een derde slachtoffer, waarvoor een gevangenisstraf van twee dagen werd opgelegd. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/702099-14
Datum uitspraak: 10 november 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats] [land] op [geboortedatum 1966],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres en plaats]
raadsvrouw mr. I.J. van Meggelen, advocaat te Spijkenisse.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 27 oktober 2015.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Blom heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak ten aanzien van feit 1 en 2
Feit 1:
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de onder 1 de tenlastegelegde verkrachting. De aangifte is geloofwaardig, omdat de aangeefster 1 vanuit haar islamitische achtergrond ook zelf schade zal ondervinden van haar aangifte. Zij heeft er geen belang bij haar aangifte te verzinnen. De aangifte wordt verder ondersteund door de volgende bewijsmiddelen:
  • de verklaring van de getuige 1, aan wie de verdachte de verkrachting zou hebben toegegeven. Zij heeft verklaard dat de verdachte tegen haar heeft gezegd: “Ik heb van alles gedaan, ik heb haar betast, ik heb haar van achteren gedaan.” en: “Ik heb het niet aan de voorkant gedaan”. Deze getuige verklaart ook dat zij de ochtenden waarop de verkrachtingen zouden hebben plaatsgevonden niet thuis was;
  • de in de telefoon van de verdachte aangetroffen sms-berichten, verzonden naar het slachtoffer met als inhoud: “wat doet bij je pijn?” en: “dag mijn liefje geef mij een zoen”.
  • de verklaring van de getuige 2 bij de rechter-commissaris dat zij vlak voor 13 januari 2014 een zuigzoen in de nek van de aangeefster heeft gezien;
  • de verklaringen van de getuigen 3 en 2, over de heftige emoties van de aangeefster 1 toen zij het verhaal voor de eerste keer vertelde en de gedragsverandering die deze getuigen bij de aangeefster 1 hebben waargenomen;
  • de verklaring van de getuige 1, die verklaart dat zij een gedragsverandering heeft gezien bij de aangeefster 1 in de periode dat zij bij haar heeft gewoond.
4.1.2.
Beoordeling
Allereerst dient de rechtbank op grond van de tenlastelegging vast te stellen, welk feitelijk handelen deel uit maakt van de bewijsbeslissing en vervolgens op welk strafbaar feit die tenlastelegging is toegesneden. De rechtbank heeft dan geconstateerd dat in die tenlastelegging gedragingen zijn opgenomen die duiden op seksueel binnendringen, zoals het in de vagina binnendringen met de penis of de vinger en gedragingen die duiden op aanranding, zoals het met de tong in de mond binnendringen, het duwen of wrijven van de penis tegen de vagina, het likken van de vagina, borsten, buik en/of rug en het zuigen in de nek. Evenwel is de tenlastelegging blijkens de kwalificatieve beschrijving, namelijk: “iemand (dwingen) tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam”, ondersteund door de vermelding van alleen artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) onder de tenlastelegging, louter toegesneden op verkrachting. Onder die omstandigheid vormt alleen het seksueel binnendringen voorwerp van de bewijsbeslissing.
Ingevolge het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat een verdachte een strafbaar feit heeft begaan niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt om tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De rechtbank is anders dan de officier van justitie van oordeel dat in deze zaak niet aan dit bewijsminimum is voldaan.
De aangeefster 1`heeft verklaard dat de verdachte seksueel bij haar is binnengedrongen.
De vraag is of haar verklaring voldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van de getuige 1 geen steunbewijs opleveren van de tenlastegelegde verkrachting, omdat deze verklaringen op essentiële onderdelen over de verkrachting in de kern niet consistent zijn en tegenstrijdigheden bevatten over de vraag of er sprake is geweest van binnendringen in het lichaam van de aangeefster 1.
De getuige 1 heeft op 19 januari 2014 tegenover de politie verklaard dat de verdachte tegen haar heeft gezegd: “Ja ik heb haar gekust en meer niet”. Op 30 januari 2014 heeft getuige 1 verklaard dat de verdachte tegen haar heeft gezegd: “Ik heb alles gedaan”. De getuige 1 heeft verklaard dat ze wist dat hij bedoelde dat hij de aangeefster had gezoend en dat hij aan haar borsten had gezeten. Ze heeft verklaard dat ze niet wist of de verdachte bij de aangeefster 1 binnen was gedrongen. Bij haar politieverhoor van 10 februari 2014 heeft de getuige 1 daarentegen verklaard dat de verdachte tegen haar heeft gezegd: “Ja ik heb alles gedaan, ik heb haar betast. Ik heb haar van achteren gedaan. Ik heb niets aan de voorkant gedaan”.
De rechtbank acht, gelet op de bovenstaande inconsistenties, de verklaringen van de getuige 1 onvoldoende betrouwbaar om als bewijs te dienen voor de tenlastegelegde verkrachting.
De door de officier van justitie als bewijs naar voren gebrachte sms-berichten, de heftige emoties van het slachtoffer toen de sms-berichtjes werden ontdekt en toen zij voor het eerst haar verhaal deed, de gedragsverandering bij de aangeefster 1 en de aanwezigheid van een zuigzoen in haar nek duiden weliswaar op een mogelijk seksueel contact tussen de verdachte en het slachtoffer maar bieden onvoldoende steunbewijs voor het tenlastegelegde seksueel binnendringen. Waarbij de rechtbank het antwoord op de vraag of er ook sprake is geweest van dwang als bedoeld in de tenlastelegging in het midden laat.
Nu er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde verkrachting te kunnen komen, moet de verdachte daarvan worden vrijgesproken.
Feit 2:
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is van de tenlastegelegde verbale bedreiging met de woorden: “niets vertellen anders ga je dood”. Voor het overig onder 2 tenlastegelegde is volgens de officier van justitie onvoldoende bewijs, omdat niemand dit heeft gehoord.
4.1.3.
beoordeling
De ten laste gelegde bedreiging van aangeefster 2 zou hebben plaatsgevonden nadat aangeefster 1 aangeefster 2 had verteld dat zij was verkracht door de verdachte en aangeefster 2 de verdachte daarop heeft aangesproken.
Aangeefster 1 verklaarde op 6 februari 2014 tegen de politie dat de verdachte toen tegen aangeefster 2 heeft gezegd dat hij niets had gedaan en dat hij verder niets heeft gezegd. Op 26 maart 2015 verklaart aangeefster 1 dat de verdachte op die dag tegen aangeefster 2 heeft gezegd: “Als je mij verraadt, dan vermoord ik je”. De rechtbank zal de belastende verklaring van aangeefster 1 niet voor het bewijs gebruiken omdat zij deze, gelet op deze inconsistentie, onvoldoende betrouwbaar acht. Nu uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting verder onvoldoende wettig bewijs van het tenlastegelegde voorhanden is, zal de verdachte hiervan worden vrijgesproken.
4.1.4.
Conclusie
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 3
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er onvoldoende bewijs voorhanden is voor een veroordeling voor de onder 3 tenlastegelegde bedreiging. De verdachte heeft bij de politie echter verklaard dat hij tegen de aangeefster 3 heeft gezegd: “Ik ga je zagen met een zaag”. Ter terechtzitting heeft hij verklaard, dat hij gezegd heeft dat hij haar zou slachten. Gelet op deze bekennende verklaringen acht de rechtbank voldoende bewijsmateriaal voorhanden voor een bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
3.
hij op 15 januari 2014 te Rotterdam aangeefster 3 heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde aangeefster 3 dreigend (telefonisch) (in de Marokkaanse/Arabische taal) de woorden toegevoegd: "Vieze kankerhoer. Ik ga je slachten. Ik ga je zagen met een zaag, zo.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een verbale bedreiging tegen het leven gericht van een vriendin van zijn ex-vrouw. Hij bedreigde het slachtoffer met de woorden dat hij haar zou zagen met een zaag en zou slachten. Een dergelijk misdrijf heeft voor het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid teweeg gebracht. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 oktober 2015, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit plaatsvond, in het bijzonder gelet op het feit dat de verdachte en de aangeefster 3 bekenden van elkaar waren, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank acht derhalve de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee dagen een passende en geboden sanctie op het delict.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [aangeefster 1], verblijvende te [plaats], ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 367,85 aan materiële schade en een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu aan de verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden.
Nu de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging ten aanzien van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van twee (2) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. C.A. van Beuningen en M. Bakhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Mr. Bakhuis is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij meermalen, althans eenmaal, (telkens) in of omstreeks de periode van 1
oktober 2013 tot en met 13 januari 2014 te [plaats] in een woning, gelegen
aan de [adres] [huisnummer], door geweld en/of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met
(een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten aangeefster 1, heeft gedwongen
tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het
seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
(telkens)
- brengen en/of duwen en/of houden van zijn, verdachte's, vinger(s) en/of
penis in de vagina en/of anus van die aangeefster 1 en/of
- brengen en/of duwen en/of houden van zijn, verdachte's, tong in de mond van
die aangeefster 1 en/of
- duwen van en/of wrijven met zijn verdachte's penis op/tegen de vagina van
die aangeefster 1 en/of
- likken met zijn, verdachte's tong, van/aan de vagina en/of borsten en/of de
buik en/of de rug van die aangeefster 1 en/of
- zuigen in de nek en/of op het bovenlichaam van die aangeefster 1;
het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met
geweld en/of de bedreiging met (een) ander feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben
bestaan uit het
- slaan van die aangeefster 1 en/of
- bij de keel pakken en/of wurgen / in de keel knijpen van die aangeefster 1 en/of
- op een bed duwen van die aangeefster 1 en/of
- met zijn, verdachtes hand op de mond van die aangeefster 1 duwen en/of
- vastpakken van die aangeefster 1 en/of
- het hoofd van die aangeefster 1 op een kussen duwen en/of
- uittrekken van de kleren van die aangeefster 1 en/of
- toevoegen aan die aangeefster 1 (in de Marokkaanse taal) van de woorden "Ik wil
jou aanvallen" en/of "Ik wil wraak op jou" en/of "Als je wat zegt dan maak
ik je dood", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking
en/of
- op slot doen van de buitendeur van die woning;
art 242 Wetboek van Strafrecht
2.
hij meermalen, althans eenmaal, (telkens) in of omstreeks 13 januari 2014 tot
en met 18 februari 2014 te Rotterdam aangeefster 2 heeft bedreigd met enig misdrijf
tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft
verdachte opzettelijk voornoemde aangeefster 2 dreigend de woorden toegevoegd :"Ja, ik
heb haar gekust en meer niet. En dit wat hier gebeurd is, blijft hier. Niet
vertellen anders ga je dood" en/of "..geloof mij. Ik heb niets te verliezen.
Ik ga je doodmaken" en/of "Ik stuur iemand naar jouw huis, als jij de papieren
niet geeft, maak ik jou dood met een mes", althans woorden van gelijke
dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 15 januari 2014 te Rotterdam, althans in Nederland, aangeefster 3 heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met
zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde aangeefster 3 dreigend (telefonisch) (in de Marokkaanse/Arabische taal) de woorden toegevoegd :"Vieze kankerhoer. Ik ga je slachten. Ik ga je zagen met een zaag, zo.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht