ECLI:NL:RBROT:2015:7933

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 november 2015
Publicatiedatum
4 november 2015
Zaaknummer
ROT 15/6044
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van bestuurlijke boete en verval studiefinanciering in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 november 2015 uitspraak gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker, die een bestuurlijke boete van € 966,07 opgelegd had gekregen door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De boete was opgelegd in verband met een vermeende overtreding van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), waarbij ook de aanspraak op studiefinanciering met ingang van 1 april 2015 was komen te vervallen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij een spoedeisend belang had, gezien zijn aanstaande HBO-studie en de gevolgen voor zijn bijstandsuitkering.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het bestreden besluit niet aantoont dat er sprake is van een onherroepelijke boeteoplegging. Artikel 9.9a van de Wsf 2000 stelt dat een tweede overtreding pas kan worden beboet nadat een eerdere boete onherroepelijk is geworden. Aangezien er nog een lopend beroep tegen een eerdere boete was, concludeerde de voorzieningenrechter dat er geen grondslag was voor de opgelegde boete van 100% en evenmin voor het verval van de aanspraak op studiefinanciering. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten het bestreden besluit te schorsen, met ingang van de datum van bekendmaking van de uitspraak.

De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat de minister het door verzoeker betaalde griffierecht van € 45,- moet vergoeden en dat de proceskosten, vastgesteld op € 980,-, door de minister aan verzoeker moeten worden betaald. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 15/6044
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 november 2015 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[Naam], te Rotterdam, verzoeker,

gemachtigde: mr. J. Marges,
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoeker een bestuurlijke boete opgelegd van € 966,07 en elke aanspraak op studiefinanciering met ingang van 1 april 2015 laten vervallen.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 28 oktober 2015. Verzoeker is verschenen met zijn gemachtigde. Voorts zijn verschenen [Naam], de zwager van verzoeker, en [Naam], een zus van verzoeker. Verweerder is met bericht niet verschenen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak.
2. De voorzieningenrechter is met verzoeker van oordeel dat hij een spoedeisend belang heeft, omdat hem met ingang van 1 april 2015 iedere aanspraak op studiefinanciering is ontzegd en hij binnenkort geen aanspraak meer zal kunnen maken op een bijstandsuitkering in verband met de start van een HBO-studie.
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat het bestreden besluit slechts vermeldt dat aan verzoeker reeds eerder een boete is opgelegd, maar niet dat die boete onherroepelijk is geworden. Artikel 9.9a, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) bepaalt dat eerst nadat een eerdere boeteoplegging onherroepelijk is geworden een tweede overtreding van artikel 1.5 van de Wsf 2000 kan worden beboet naar een tarief van 100%. Het derde lid van artikel 9.9a van de Wsf verwijst voor het kunnen beslissen tot verval van de aanspraak op studiefinanciering naar de boete in het eerste lid. Nu uit het bestreden besluit niet blijkt dat er sprake is van een onherroepelijke boeteoplegging en de voorzieningenrechter ambtshalve op de hoogte is van een nog lopend beroep (zaaknummer 15/1321) bij de rechtbank tegen een eerder opgelegde boete, moet het er voor gehouden worden dat geen sprake is van een onherroepelijk geworden boete. Dit betekent dat er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter nu geen grondslag is voor een boete van 100% en evenmin voor verval van de aanspraak op studiefinanciering.
4. De voorzieningenrechter ziet daarom reden het bestreden besluit te schorsen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding die schorsing eerst met ingang van de datum van ontvangst van bekendmaking van deze uitspraak in te laten gaan, omdat verzoeker in afwachting van deze uitspraak bijstand ontvangt.
5. Ter voorlichting van partijen merkt de voorzieningenrechter op dat met deze schorsing niet wordt bereikt dat verzoeker weer een uitwonendenbeurs ontvangt. Verweerder heeft immers bij besluit van 27 februari 2015 besloten tot herziening van de uitwonendenbeurs naar een thuiswonendenbeurs met ingang van 1 oktober 2014, terwijl het bezwaar daartegen bij besluit van 23 juni 2015 ongegrond is verklaard. Hoewel tegen dat besluit door verzoeker beroep is ingesteld, is onderhavig verzoek niet gericht tegen die beslissing op bezwaar.
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit met ingang van de dag van bekendmaking van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan verzoeker het betaalde griffierecht van € 45,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 980,-, te betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. dr. R. Stijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.