ECLI:NL:RBROT:2015:7931

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 november 2015
Publicatiedatum
4 november 2015
Zaaknummer
ROT 15/1786
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invloed van 'papieren inkomen' van Bbz-uitkering op hoogte van toeslagen en terugvordering door de Belastingdienst

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 november 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de wijziging van haar definitief vastgestelde zorgtoeslag en kindgebonden budget voor het jaar 2011, waarbij zij een terugvordering van in totaal € 1.085 moest doen. De Belastingdienst had de ontvangen Bbz-uitkering van eiseres, die was kwijtgescholden, meegerekend als inkomen in het toetsingsinkomen voor de toeslagen. Eiseres betoogde dat dit 'papieren inkomen' niet meegeteld had moeten worden, omdat haar werkelijke inkomen in dat jaar veel lager was. De rechtbank oordeelde echter dat de Belastingdienst zich aan de wet moest houden en verplicht was om het verzamelinkomen, zoals vastgesteld door de belastinginspecteur, te hanteren. De rechtbank verwees naar relevante wetgeving en eerdere uitspraken van de Raad van State, en concludeerde dat de Belastingdienst terecht het toetsingsinkomen had vastgesteld. De rechtbank erkende dat de problematiek van eiseres niet uniek was en dat er politieke aandacht voor was, maar kon hier niet op vooruitlopen. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 15/1786

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2015 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. J.A. van Gemeren,
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder,

gemachtigde: mr. K.H. Arling.

Procesverloop

In een besluit van 20 januari 2015 (het primaire besluit I) heeft verweerder de definitief vastgestelde zorgtoeslag voor het jaar 2011 gewijzigd naar € 131. Eiseres moet hierdoor een bedrag van € 705 terugbetalen.
In een besluit van 26 januari 2015 (het primaire besluit II) heeft verweerder het definitief vastgestelde kindgebonden budget voor het jaar 2011 gewijzigd naar € 1.339. Hierdoor moet eiseres € 380 terugbetalen.
In een besluit van 12 februari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit I en het primaire besluit II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens is verschenen [naam], een vriendin van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. M. Vossen.

Overwegingen

1. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat bij het bepalen van het recht op kindgebonden budget en zorgtoeslag wordt uitgegaan van het toetsingsinkomen en dat het niet mogelijk is om bepaalde onderdelen van het inkomen van eiseres buiten beschouwing te laten.
2. Eiseres voert aan dat verweerder is uitgegaan van een te hoog toetsingsinkomen. Eiseres had van 1 oktober 2009 tot en met 4 mei 2011 een uitkering op grond van het Besluit bijstand zelfstandigen (Bbz). Na beëindiging van het bedrijf van eiseres in mei 2011 heeft de gemeente [gemeente] de ontvangen Bbz-uitkering (een renteloze lening) aan eiseres kwijtgescholden en de door eiseres in 2009 en 2010 ontvangen Bbz-uitkering tot het inkomen van eiseres in 2011 gerekend. Verweerder is van dit inkomen uitgegaan, terwijl het echte inkomen van eiseres in 2011 dus veel lager was, aldus eiseres. Volgens eiseres is het disproportioneel en onevenredig dat verweerder het ‘papieren inkomen’ van de Bbz-uitkering meerekent bij de vaststelling van het inkomen.
3. Op grond van artikel 7, eerste lid, en artikel 8, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is de Belastingdienst/Toeslagen verplicht bij het bepalen van het toetsingskomen uit te gaan van het verzamelinkomen zoals dat is vastgesteld door de inspecteur voor de inkomstenbelasting. De Belastingdienst/Toeslagen is daarom van een juist toetsingsinkomen van eiseres uitgegaan, ook al betreft een deel van dit inkomen het ‘papieren inkomen’ van de Bbz-uitkering. Daarnaast laten de Awir, de Wet op het kindgebonden budget en de Wet op de zorgtoeslag geen ruimte om de omgezette Bbz-lening buiten beschouwing te laten. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak ECLI:NL:RVS:2014:4086 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4. Het is de rechtbank uit openbare bron (de website van de nationale ombudsman) ambtshalve bekend dat de onderhavige problematiek zich niet tot eiseres beperkt en als een ongewenste uitkomst van een strikte wetstoepassing wordt beschouwd. De nationale ombudsman heeft hiervoor politieke aandacht gevraagd, blijkens een bericht van
8 oktober 2015 op genoemde website. De rechtbank gaat er in deze situatie van uit dat de regelgever de onderhavige problematiek in ogenschouw zal nemen en zal beslissen of tot wijziging van de regelgeving zal worden overgegaan. De rechtbank kan hierop niet vooruitlopen, al was het maar omdat de uitkomst van een mogelijke politieke heroverweging nog niet bekend is.
5. Dat eiseres stelt de terugvordering niet te kunnen betalen, kan er niet toe leiden dat verweerder van de terugvordering had moeten afzien. Op grond van artikel 26 van de Awir moet eiseres de teruggevorderde bedragen namelijk volledig terugbetalen en heeft de Belastingdienst/Toeslagen geen andere mogelijkheid dan het volledige bedrag van eiseres terug te vorderen. Wel kan eiseres de Belastingdienst/Toeslagen vragen om een persoonlijke betalingsregeling te treffen.
6. Het beroep is dus ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A.M. Cooijmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
5 november 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.