In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 oktober 2015 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 3 juli 2015 een omgebouwd gaspistool voorhanden heeft gehad. De verdachte, die ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd was, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.A.J. Purperhart. De officier van justitie, mr. R.E.I. Steen, eiste bewezenverklaring van het tenlastegelegde en veroordeling tot een gevangenisstraf van 15 maanden.
Tijdens de zitting werd vastgesteld dat de verdachte een auto had geleend van getuige 1. Bij een controle door de politie werd de verdachte aangetroffen in de auto, waar onder de bestuurdersstoel een blauwe schoudertas met een vuurwapen werd aangetroffen. DNA-onderzoek toonde aan dat het bloed op het vuurwapen van de verdachte afkomstig was. De verdachte ontkende echter op de hoogte te zijn geweest van het wapen en stelde dat het door derden in de auto was geplaatst. De rechtbank achtte deze verklaring volstrekt onaannemelijk, vooral gezien het vluchtgedrag van de verdachte toen het wapen werd ontdekt.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte op overtuigende wijze schuldig was aan het voorhanden hebben van een vuurwapen, en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van het feit of de verdachte uitsloten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de risico's die het onbevoegd voorhanden hebben van een vuurwapen met zich meebrengt, vooral gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsdelicten.