ECLI:NL:RBROT:2015:7887
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot schadevergoeding uit hoofde van aannemingsovereenkomst en klachtplicht
In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 15 oktober 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en gedaagde, waarbij eiser vorderde dat gedaagde hem zou vergoeden voor schade aan een alarminstallatie. Eiser had gedaagde ingehuurd om een muur te behangen voor een overeengekomen prijs van € 100,00. Na het demonteren en terugplaatsen van een bedieningspaneel van de alarminstallatie door gedaagde, meldde eiser schade aan de installatie. Eiser vorderde uiteindelijk € 1.000,00 aan schadevergoeding, omdat hij de installatie had laten repareren en gedaagde had geweigerd de kosten te declareren bij zijn verzekeringsmaatschappij.
Gedaagde betwistte de vordering en voerde aan dat hij niet verantwoordelijk was voor de schade, omdat de alarminstallatie mogelijk al defect was voordat hij de werkzaamheden uitvoerde. De kantonrechter oordeelde dat eiser niet tijdig had geklaagd over de schade, wat in strijd is met de klachtplicht zoals vastgelegd in artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek. De rechter benadrukte dat een schuldeiser zijn rechten verliest als hij niet binnen een redelijke termijn klaagt over gebreken.
De kantonrechter concludeerde dat eiser zijn rechten had verloren om schadevergoeding te vorderen, omdat hij pas in februari 2014 had geklaagd, terwijl hij al op 5 december 2013 op de hoogte was van de problemen met de alarminstallatie. De vordering van eiser werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde op nihil werden vastgesteld, aangezien gedaagde de procesvoering in eigen hand had gehouden.