Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het verloop van de procedure
- het op 2 september 2015 ontvangen verzoekschrift, met producties, van ABBW;
- de brief d.d. 28 september 2015 van de gemachtigde van ABBW, met producties;
- het op 1 oktober 2015 ontvangen verweerschrift tevens houdende een zelfstandig tegenverzoek, met producties, van [X.] ;
- de brief d.d. 7 oktober 2015 van de gemachtigde van ABBW, met aanvullende producties;
- de brief d.d. 9 oktober 2015 van de gemachtigde van [X.] , met aanvullende producties.
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil
primairde vaststelling en toekenning aan haar van een vergoeding als bedoeld in artikel 7:677 lid 2 BW.
Subsidiairverzoekt ABBW de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk, namelijk voor het geval het ontslag niet rechtsgeldig mocht (blijken te) zijn, de arbeidsovereenkomst zo spoedig mogelijk te ontbinden wegens een dringende reden dan wel gewijzigde omstandigheden. De door [X.] gemaakte fout is, mede gelet op haar functie waarbij de zorg voor jonge kinderen aan haar is toevertrouwd, immers dusdanig ernstig dat ouders van kinderen en collega’s bij ABBW het vertrouwen in het juist functioneren van [X.] hebben verloren. Het in stand houden van de arbeidsrelatie is volgens ABBW niet uit te leggen aan ouders en collega’s. Naast de dringende reden, gelegen in de door [X.] gemaakte fout, is derhalve ook sprake van gewijzigde omstandigheden bestaande uit een verlies van vertrouwen. Op de voet van artikel 7:671b lid 1 BW jo. artikel 7:669 lid 3 sub e, g en h BW dient de arbeidsovereenkomst dan ook (subsidiair) te worden ontbonden.
4.De beoordeling
verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren’. Op die grond wordt het verzoek van ABBW toegewezen.
ernstigverwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer en daarvan is naar het oordeel van de kantonrechter, gezien het hiervoor overwogene, geen sprake.
ernstigverwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer.
Stb. 2014, 538) en de ‘Regeling looncomponenten en arbeidsduur’ (
Stb. 2014, 36823) moet worden uitgegaan van het bruto maandloon, vermeerderd met (voor zover hier van belang) de vakantietoeslag, met de toeslag vitaliteitsbudget en met het gemiddelde overwerkloon per maand over de voorafgaande twaalf maanden.