In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 oktober 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De verdachte had op 27 oktober 2013 in Rotterdam zonder geldig rijbewijs gereden met een personenauto, terwijl een slachtoffer op de achterbumper stond. Het slachtoffer verkeerde op dat moment onder invloed van alcohol en drugs en was zelf op de achterbumper gaan staan. De rechtbank kon niet vaststellen dat het rijgedrag van de verdachte de oorzaak was van het letsel van het slachtoffer, waardoor de verdachte niet schuldig kon worden bevonden aan de zwaardere aanklachten.
De rechtbank heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het rijden zonder rijbewijs, wat in strijd is met artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt door zonder rijbewijs te rijden met een voertuig terwijl het slachtoffer zich op de achterbumper bevond. De rechtbank heeft de verdachte een taakstraf van 40 uren opgelegd, met aftrek van voorarrest, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 maanden. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat niet was komen vast te staan dat de schade rechtstreeks verband hield met het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een eerder strafblad. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgelegde straffen passend en geboden zijn, gezien de ernst van het feit en het gevaar dat de verdachte heeft veroorzaakt in het verkeer.