ECLI:NL:RBROT:2015:7605

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2015
Publicatiedatum
26 oktober 2015
Zaaknummer
13/1599 en 13/1600
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schadevergoeding ex artikel 89 en 591a Sv na vrijspraak in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 oktober 2015 uitspraak gedaan over de verzoeken tot schadevergoeding van een gewezen verdachte, die eerder was vrijgesproken van ernstige strafbare feiten, waaronder mensenhandel en verkrachting. De verzoeker had schadevergoeding aangevraagd op basis van artikel 89 en artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, na een periode van verzekering en voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft de verzoeken beoordeeld en vastgesteld dat de verzoeker recht had op een vergoeding voor immateriële schade als gevolg van zijn voorarrest. De rechtbank kende een schadevergoeding toe van € 23.115,- voor immateriële schade, gebaseerd op de richtlijnen van het LOVS, en € 82,95 voor kosten van medische informatie. Echter, de verzoeken tot vergoeding van vermogensschade, waaronder bedrijfsschade en inkomstenschade, werden afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker niet voldoende had aangetoond dat hij recht had op deze schadevergoeding, aangezien de schade niet rechtstreeks aan hem kon worden toegerekend. De rechtbank heeft ook de kosten voor rechtsbijstand beoordeeld en een bedrag van € 2.039,20 toegekend voor de gemaakte kosten in het kader van het verzoek ex artikel 591a Sv. De totale toegekende schadevergoeding kwam daarmee op € 25.236,15, waarbij het overige verzoek werd afgewezen. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder schadevergoeding kan worden toegekend aan gewezen verdachten na vrijspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Raadkamernummers: 13/1599 (89 Sv) en 13/1600 (591a Sv)
Parketnummer: 10/750093-07
Datum uitspraak: 16 oktober 2015
Beschikkingvan de rechtbank Rotterdam, meervoudige raadkamer, op de op 20 september 2013 ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoeken ex artikel 89 en artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering van:

[verzoeker] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
wonende aan de [adres] ,
verzoeker,
in deze zaak domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsvrouw mr. C.A. Lucardie, kantoor houdende aan de Burg. Marijnenlaan 123, 2585 DV Den Haag.

Inhoud van de verzoeken

De verzoeken strekken - na wijziging in raadkamer - ertoe dat ten laste van de Staat aan verzoeker een bedrag wordt toegekend:
  • ad € 7.775,- ter vergoeding van immateriële schade, die verzoeker heeft geleden ten gevolge van de door hem in het kader van de strafzaak met parketnummer 10/750093-07 ondergane verzekering en voorlopige hechtenis, te vermeerderen met een bedrag van € 40.000,- in verband met immateriële schade die niet is begrepen onder de standaardvergoeding;
  • ad € 191.470,- ter vergoeding van vermogensschade, die verzoeker heeft geleden ten gevolge van de door hem in het kader van de strafzaak met parketnummer 10/750093-07 ondergane verzekering en voorlopige hechtenis, bestaande uit bedrijfsschade;
  • ad € 87.150,- ter vergoeding van vermogensschade, die verzoeker heeft geleden ten gevolge van de door hem in het kader van de strafzaak met parketnummer 10/750093-07 ondergane verzekering en voorlopige hechtenis, bestaande uit inkomstenschade;
  • ad € 82,95 ter vergoeding van door verzoeker ten behoeve van de onderbouwing van het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) gemaakte kosten voor het opvragen van medische informatie bij zijn huisarts en het behandelend ziekenhuis;
  • ad € 5.445,- ter vergoeding van door verzoeker ten behoeve van de onderbouwing van het verzoek ex artikel 89 Sv gemaakte kosten voor het vaststellen van de omvang van de vermogensschade, inclusief taxatie van de horeca-inventaris;
  • ad € 39,20 ter vergoeding van door verzoeker ten behoeve van de behandeling van de strafzaak gemaakte reiskosten;
  • ad € 8.353,57 ter vergoeding van kosten voor het door zijn raadsvrouw opstellen, indienen en in aanwezigheid van haar kantoorgenoot behandelen van de onderhavige verzoekschriften.

Procesgang

De rechtbank heeft, naast de verzoekschriften, de aanvullingen daarop van 24 juni 2014, 3 februari 2015, 10 februari 2015 en 16 juni 2015, alsmede de bijlagen, kennisgenomen van het dossier met parketnummer 10/750093-07 in de strafzaak tegen verzoeker als verdachte. Uit de stukken blijkt dat:
  • verzoeker van 2 juli 2007 tot 5 juli 2007 in verzekering heeft doorgebracht en van 5 juli 2007 tot en met 19 oktober 2007 in voorlopige hechtenis;
  • aan verzoeker ten laste was gelegd dat hij zich had schuldig gemaakt aan – kort gezegd – mensenhandel, mensensmokkel en verkrachting;
  • verzoeker bij vonnis van deze rechtbank van 21 juni 2013 is vrijgesproken van het ten laste gelegde. Dit vonnis is onherroepelijk.
De rechtbank heeft in openbare raadkamer van 24 september 2015 gehoord officier van justitie mr. M.A. Boheur, verzoeker en de waarnemend raadsman van verzoeker, mr. drs. J. de Visser. De raadsman heeft de verzoeken toegelicht overeenkomstig de door hem overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota. De officier van justitie heeft - overeenkomstig de door haar overgelegde en in het dossier gevoegde aantekeningen - geconcludeerd tot:
  • toewijzing van het verzoek tot vergoeding van immateriële schade voor zover dit de standaardvergoeding betreft;
  • toewijzing van het verzoek tot vergoeding van kosten voor het opvragen van medische informatie;
  • toewijzing van het verzoek tot vergoeding van reiskosten;
  • toewijzing van het verzoek tot vergoeding van immateriële schade die niet is begrepen onder de standaardvergoeding tot een bedrag van 5.480,-, met afwijzing van het meer of anders verzochte;
  • toewijzing van het verzoek tot vergoeding van inkomstenschade tot een bedrag van € 1.821,64, met afwijzing van het meer of anders verzochte;
  • toewijzing van het verzoek tot vergoeding van kosten voor het vaststellen van de omvang van de inkomstenschade tot een bedrag van € 1.000,-, met afwijzing van het meer of anders verzochte;
  • toewijzing van het verzoek tot vergoeding van kosten voor het opstellen, indienen en in aanwezigheid van de waarnemend raadsman behandelen van de onderhavige verzoekschriften tot een bedrag van € 550,-, met afwijzing van het meer of anders verzochte;
  • afwijzing van het verzoek tot vergoeding van bedrijfsschade.

Beoordeling

Verzoek ex artikel 89 Sv
Indien een strafzaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel kan de rechter - ingevolge het bepaalde in artikel 89, eerste lid, Sv - op verzoek van de gewezen verdachte hem een vergoeding toekennen ten laste van de Staat voor de schade welke hij heeft geleden ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis. Van een dergelijke situatie is in dit geval sprake, immers bij vonnis van 21 juni 2013 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank verzoeker vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten.
Op grond van het bepaalde in artikel 90, eerste lid, Sv dient vervolgens te worden vastgesteld of in dit concrete geval, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn voor toekenning van de gevraagde vergoeding. De rechtbank overweegt hieromtrent het navolgende.
Immateriële schade
Alle omstandigheden in aanmerking genomen worden gronden van billijkheid aanwezig geacht om aan verzoeker een vergoeding toe te kennen voor immateriële schade als gevolg van het voorarrest. Op basis van het tarief zoals dat door het LOVS wordt voorgestaan voor verzekering die is ondergaan vóór 1 september 2008, heeft verzoeker recht op een schadevergoeding ter hoogte van € 7.705,- (3 dagen inverzekeringstelling x € 95,- en 106 dagen voorlopige hechtenis x € 70,-).
De forfaitaire vergoeding voor het ondergane voorarrest biedt compensatie voor de immateriële schade die men daarvoor in het algemeen pleegt te lijden. Voor toekenning van een hogere vergoeding is slechts plaats indien sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die meebrengen dat de vrijheidsbeneming voor verzoeker als verdachte grotere gevolgen heeft gehad dan voor andere verdachten die ter zake van gelijkluidende verdenkingen preventief worden gehecht.
Gelet op hetgeen ter onderbouwing van het verzoek naar voren is gebracht, alsook op de aard en de ernst van de feiten waarvan verzoeker werd verdacht, acht de rechtbank aannemelijk dat het voorarrest voor verzoeker bijzonder ingrijpend is geweest en voor hem grotere gevolgen heeft gehad dan voor andere verdachten. Verzoeker is blijkens de brief van sociaal psychiatrisch verpleegkundige L. van Wel, werkzaam bij PsyQ, van 4 juli 2014, gediagnosticeerd met een post traumatische stressstoornis. Uit het rapport van arts-psychotherapeut A.S.J. Wolters, hoofdbehandelaar bij Stichting Mozaïk, van 15 december 2014, blijkt dat verzoeker mede ten gevolge van het voorarrest psychisch is ontregeld.
Door de raadslieden van verzoeker is ter onderbouwing van het verzoek voorts gewezen op het feit dat verzoeker ongeveer zes jaar heeft moeten leven met de ‘druk’ van de lopende strafzaak alvorens hij werd vrijgesproken. Er is geen wettelijke basis om deze gevolgen, hoe ernstig deze ook kunnen zijn, mee te wegen bij de bepaling van de vergoeding uit hoofde van artikel 89 Sv. Deze vergoeding ziet immers uitsluitend op schade die is geleden ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis en dus niet op schade die is geleden ten gevolge van de (lange) duur van de strafzaak.
Gronden van billijkheid brengen naar het oordeel van de rechtbank mee dat de door het LOVS voorgestane vergoeding met een factor 3 moet worden vermenigvuldigd. Het totaalbedrag komt daarmee uit op € 23.115,-. Een nog hogere vergoeding, zoals is verzocht, gaat de grenzen van de billijkheid te boven.
Vermogensschade
Verzoeker stelt dat hij door zijn detentie niet meer aan zijn financiële verplichtingen kon voldoen en dat zijn - kort voor aanvang van het voorarrest geopende - restaurant daardoor failliet is verklaard. Verzoeker claimt bedrijfsschade en inkomstenschade. Nog daargelaten dat de onderbouwing van de gestelde bedrijfsschade op diverse punten vragen oproept, zijn er ook formele belemmeringen bij toekenning van dit verzoek.
Het restaurant was eigendom van de besloten vennootschap [naam] (verder: de vennootschap). Uit de stukken blijkt dat deze vennootschap op 22 mei 2006 is opgericht door verzoeker en twee medeoprichters. Voor zover er sprake is van bedrijfsschade is het derhalve aan (een vertegenwoordiger van) de vennootschap - dan wel de curator in geval van faillissement - om deze schade te claimen. Echter, de vennootschap zelf (respectievelijk de curator) heeft ter zake geen aanspraken, nu zij immers niet is aan te merken als gewezen verdachte in de zin van artikel 89 Sv.
De raadsman van verzoeker heeft ter zitting betoogd dat verzoeker enig aandeelhouder was ten tijde van zijn voorlopige hechtenis. Ter onderbouwing daarvan heeft hij in de raadkamer een schriftelijke verklaring overgelegd, gedateerd 29 december 2006 en ondertekend door verzoeker, de twee medeoprichters en een getuige. Hierin staat dat de medeoprichters op 29 december 2006 hun aandelen in de vennootschap hebben overgedragen aan verzoeker.
Voornoemd schriftelijk stuk is niet een notariële akte, zoals ter zake van een aandelenoverdracht wettelijk is voorgeschreven (artikel 2:196 BW) en ook is bepaald in artikel 13, eerste lid, van de oprichtingsakte. Hieraan komt derhalve geen rechtskracht toe. Andere stukken ter zake zijn niet overgelegd.
Wat daar verder van zij, ook als verzoeker enig aandeelhouder zou zijn, zou ook dan de bedrijfsschade schade van de (failliete) vennootschap zijn die verzoeker alleen namens de vennootschap zou kunnen claimen. Zoals hiervoor reeds vastgesteld is echter de vennootschap niet als verdachte aangemerkt en komt haar (noch haar vertegenwoordigers) derhalve een vergoeding toe in de zin van artikel 89 Sv.
Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat als er al bedrijfsschade is, deze kan worden geclaimd door verzoeker. Dit leidt tot de slotsom dat de rechtbank het verzoek ten aanzien van deze schadepost zal afwijzen.
Wel kan verzoeker onder omstandigheden aanspraak maken op vergoeding van de door hem gederfde inkomsten. Vereist daarvoor is dat verdachte aantoont dat zijn inkomen afhankelijk was van zijn fysieke aanwezigheid in het restaurant en voorts dat hij ter zake van deze inkomstenderving niet is gecompenseerd door het UWV/GAK. Dit alles is niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt.
Voorts blijkt uit het rapport van de expert bedrijfsschade dat op basis van de door verzoeker ter beschikking gestelde gegevens geen betrouwbare inschatting kan worden gemaakt van het inkomen dat verzoeker heeft genoten in de tijd voorafgaand aan zijn detentie. De rechtbank acht het verzoek tot vergoeding van inkomstenschade derhalve onvoldoende onderbouwd en zal deze schadepost eveneens afwijzen.
Kosten ter onderbouwing van het verzoek ex artikel 89 Sv
Gelet op de (gedeeltelijke) toewijzing van het verzoek tot vergoeding van geleden immateriële schade zal de rechtbank het verzoek tot vergoeding van kosten voor het opvragen van medische informatie bij de huisarts van verzoeker en het behandelend ziekenhuis ad € 82,95 toewijzen.
Gelet op de afwijzing van het verzoek tot vergoeding van de vermogensschade, zal de rechtbank het verzoek tot vergoeding van kosten voor het vaststellen van de omvang van de vermogensschade, inclusief de taxatie van de horeca-inventaris, ad € 5.445,- afwijzen.
Conclusie
Het voorgaande brengt mee dat aan verzoeker voor geleden immateriële schade een vergoeding ter hoogte van € 23.115,- zal worden toegekend, dat aan verzoeker ter vergoeding van kosten voor het opvragen van medische informatie een vergoeding ter hoogte van € 82,95 zal worden toegekend en dat het verzoek voor het overige zal worden afgewezen. Het in totaal toe te wijzen bedrag bedraagt derhalve € 23.197,95.
Verzoek ex artikel 591a Sv
Indien een strafzaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt - ingevolge het bepaalde in artikel 591a, eerste lid, Sv - aan de gewezen verdachte uit ’s Rijks kas een vergoeding toegekend voor zijn ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reiskosten. Tevens kan - ingevolge het bepaalde in artikel 591a, tweede lid, jo. artikel 90 Sv - een vergoeding worden toegekend voor de kosten van een raadsman, zulks voor zover daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Reiskosten
Nu de strafzaak tegen verzoeker is geëindigd met een beslissing die hem recht geeft op vergoeding voor zijn ten behoeve van de behandeling van de zaak gemaakte reiskosten, wordt het verzoek in zoverre toegewezen, zijnde een bedrag van € 39,20.
Kosten voor het opstellen, indienen en behandelen van verzoekschriften
Verzocht is om een bedrag van € 8.353,57 aan verzoeker toe te kennen ter vergoeding van kosten voor het door zijn raadsvrouw opstellen, indienen en in aanwezigheid van haar kantoorgenoot behandelen van de onderhavige verzoekschriften.
Nu de rechtbank de verzoeken tot schadevergoeding gedeeltelijk zal toewijzen, acht de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig om de kosten van rechtsbijstand, die gemoeid zijn met het opstellen, indienen en behandelen van dat verzoekschrift, voor vergoeding in aanmerking te laten komen. De rechtbank acht - gelet op de hoeveelheid en de omvang van de stukken - aannemelijk dat het opstellen, indienen en in aanwezigheid van de waarnemend raadsman behandelen van de onderhavige verzoekschriften en de aanvullingen daarop beduidend meer tijd heeft gekost dan gebruikelijk is in dergelijke procedures.
De rechtbank ziet daarom in dit geval aanleiding om van het standaardbedrag van € 550,- inclusief BTW af te wijken. De rechtbank stelt de kosten vast op een bedrag van € 2.000,- inclusief BTW. Het meer gevorderde wordt afgewezen, nu het verzoek ex artikel 89 Sv grotendeels zal worden afgewezen.
Conclusie
Resumerend zal aan verzoeker op grond van artikel 591a Sv een vergoeding van in totaal € 2.039,20 worden toegekend.

Beslissing

De rechtbank:
Ten aanzien van het onder raadkamernummer 12/1599 ingeschreven verzoek:
kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van € 23.197,95 (zegge: drieëntwintigduizend honderdzevenennegentig euro en vijfennegentig cent);
wijst af het meer of anders verzochte.
Ten aanzien van het onder raadkamernummer 12/1600 ingeschreven verzoek:
kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 2.039,20 (zegge: tweeduizend negenendertig euro en twintig cent);
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beslissing is genomen door:
mr. C. Laukens, voorzitter,
en mrs. E.I. Mentink en A. van Luijck, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H. Biemond, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2015.
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.