ECLI:NL:RBROT:2015:7575
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot opschorting van bankbeslag in het kader van een voorlopige voorziening ex artikel 287 Faillissementswet
Op 9 oktober 2015 hebben verzoekers, ieder afzonderlijk, een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 287, vierde lid van de Faillissementswet (Fw) met het doel een voorlopige voorziening te verkrijgen. Dit verzoek is gericht op het opschorten van de uitvoering van het door Groenewegen & Partners Gerechtsdeurwaarders, in opdracht van Coöperatieve Rabobank Rotterdam U.A., gelegde bankbeslag onder de ING. Verzoekers willen dat Groenewegen & Partners wordt verboden om over te gaan tot inning van de beslagen gelden en om eventueel toekomstig loonbeslag te leggen, totdat er een beslissing is genomen op hun verzoek tot een gedwongen schuldregeling of op hun verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat voor de toewijsbaarheid van het verzoek vereist is dat verzoekers een spoedeisende situatie kunnen aantonen. Verzoekers hebben aangegeven dat het bankbeslag hen belemmert in het voldoen aan hun lopende verplichtingen en dat zij daardoor niet kunnen voorzien in hun primaire levensonderhoud. Echter, uit de ingediende stukken blijkt dat het beslag is gelegd op spaarrekeningen en dat verzoekers nog steeds over een inkomen uit arbeid beschikken. De rechtbank concludeert dat verzoekers niet hebben aangetoond dat het beslag op de spaarrekeningen hen in een spoedeisende situatie plaatst, aangezien zij hun inkomen kunnen aanwenden voor hun verplichtingen.
De rechtbank wijst erop dat het minnelijk schuldsaneringstraject van verzoekers inmiddels is afgerond en dat er geen bewijs is geleverd dat nieuwe schulden ontstaan door het beslag. Gezien deze overwegingen heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek tot opschorting van het bankbeslag niet kan worden toegewezen. De rechtbank heeft het verzoek dan ook afgewezen.