In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 22 oktober 2015 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een werknemer, hierna aangeduid als [verzoekster], tot vernietiging van de opzegging van haar arbeidsovereenkomst door de werkgever, Stichting Art Studio. De werknemer was sinds 15 augustus 2014 in dienst bij de stichting en ontving een bruto uurloon van € 10,55, vermeerderd met vakantietoeslag. Op 14 juli 2015 werd zij door de werkgever naar huis gestuurd met de mededeling dat zij voorlopig niet meer hoefde te werken. Na een aantal gesprekken en een e-mail van de werkgever op 2 augustus 2015, waarin werd bevestigd dat de werknemer op staande voet was ontslagen, heeft de werknemer de kantonrechter verzocht om de opzegging te vernietigen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de opzegging in strijd was met artikel 7:671 BW, omdat er geen schriftelijke instemming van de werknemer was en de werkgever geen toestemming van het UWV had verkregen. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet kon aantonen dat er sprake was van een dringende reden voor ontslag op staande voet. Het verzoek van de werknemer tot vernietiging van de opzegging werd toegewezen, wat betekende dat de arbeidsovereenkomst na 19 augustus 2015 bleef bestaan. De subsidiaire vordering van de werknemer werd onbesproken gelaten, en de werkgever werd veroordeeld in de proceskosten.
Daarnaast werd een incidentele vordering tot loondoorbetaling afgewezen, omdat de hoofdzaak al een finale beslissing had gegeven. De proceskosten in het incident werden gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten droeg. De beschikking werd uitgesproken door de kantonrechter K.J. Bezuijen.