In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een bevoegdheidsincident dat is opgeworpen door de gedaagde. De gedaagde verzoekt de rechtbank zich onbevoegd te verklaren, stellende dat de zaak niet onder de bevoegdheid van de rechtbank valt. De gedaagde verwijst naar de dagvaarding waarin de eiser stelt dat de zaak betrekking heeft op bestuurdersaansprakelijkheid. De gedaagde betwist echter dat er sprake is van een specifieke vordering op grond van bestuurdersaansprakelijkheid en stelt dat de rechtbank Rotterdam niet bevoegd is om kennis te nemen van de vordering, omdat deze gebaseerd zou zijn op onrechtmatige daad volgens artikel 6:162 BW.
De eiser daarentegen verzet zich tegen de incidentele vordering van de gedaagde en stelt dat de rechtbank Rotterdam bevoegd is op grond van artikel 99 Rv. De eiser legt uit dat de grondslag van de vordering inderdaad onrechtmatige daad is, maar dat deze ook betrekking heeft op bestuurdersaansprakelijkheid. De rechtbank overweegt dat de gedaagde woonachtig is in Papendrecht, dat onder de Rechtbank Rotterdam valt, en dat de locatie Dordrecht sinds de herziening van de gerechtelijke kaart deel uitmaakt van deze rechtbank.
De rechtbank concludeert dat de gedaagde ontvankelijk is in het incident en dat de incidentele vordering moet worden afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de behandeling van de zaak op een andere locatie binnen de rechtbank niet leidt tot onbevoegdheid. De gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak zal op 18 maart 2015 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.