ECLI:NL:RBROT:2015:748

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 februari 2015
Publicatiedatum
5 februari 2015
Zaaknummer
C-10-458573 - HA ZA 14-905
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident inzake bestuurdersaansprakelijkheid en onrechtmatige daad

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een bevoegdheidsincident dat is opgeworpen door de gedaagde. De gedaagde verzoekt de rechtbank zich onbevoegd te verklaren, stellende dat de zaak niet onder de bevoegdheid van de rechtbank valt. De gedaagde verwijst naar de dagvaarding waarin de eiser stelt dat de zaak betrekking heeft op bestuurdersaansprakelijkheid. De gedaagde betwist echter dat er sprake is van een specifieke vordering op grond van bestuurdersaansprakelijkheid en stelt dat de rechtbank Rotterdam niet bevoegd is om kennis te nemen van de vordering, omdat deze gebaseerd zou zijn op onrechtmatige daad volgens artikel 6:162 BW.

De eiser daarentegen verzet zich tegen de incidentele vordering van de gedaagde en stelt dat de rechtbank Rotterdam bevoegd is op grond van artikel 99 Rv. De eiser legt uit dat de grondslag van de vordering inderdaad onrechtmatige daad is, maar dat deze ook betrekking heeft op bestuurdersaansprakelijkheid. De rechtbank overweegt dat de gedaagde woonachtig is in Papendrecht, dat onder de Rechtbank Rotterdam valt, en dat de locatie Dordrecht sinds de herziening van de gerechtelijke kaart deel uitmaakt van deze rechtbank.

De rechtbank concludeert dat de gedaagde ontvankelijk is in het incident en dat de incidentele vordering moet worden afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de behandeling van de zaak op een andere locatie binnen de rechtbank niet leidt tot onbevoegdheid. De gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak zal op 18 maart 2015 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/458573 / HA ZA 14-905
Vonnis in incident van 4 februari 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. D. Sprecher,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. M.G.G. de Bruin.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 juli 2014, met producties;
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid van 5 november 2014;
  • de incidentele conclusie van antwoord van 19 november 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in het incident

2.1.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart en voert hiertoe – kort gezegd – volgende aan.
[gedaagde] verwijst naar punt 54 van de dagvaarding waarin door [eiser] de stelling wordt opgeworpen dat de onderhavige zaak ziet op bestuurdersaansprakelijkheid en dat in het zaaksverdelingsreglement van deze rechtbank is opgenomen dat voor dergelijke zaken de rechtbank Rotterdam als behandelingslocatie is aangewezen. [gedaagde] voert aan dat het voor hem onduidelijk is welke zaken het zaaksverdelingsreglement onder bestuurdersaansprakelijkheid verstaat. [gedaagde] begrijpt uit de dagvaarding dat [eiser] de grondslag van zijn vordering stoelt op artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad). Vorderingen uit onrechtmatige daad vallen onder de categorie “alle overige civiele zaken boven de 25.000,- euro en hiervoor gelden de regels omtrent de competentie zoals vastgelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. [gedaagde] is weliswaar bestuurder van verschillende (gefailleerde) vennootschappen, maar van een vordering op grond van een specifiek in de wet geregelde bestuurdersaansprakelijkheid is geen sprake. Nu [eiser] zijn vorderingen baseert op een onrechtmatige daad van [gedaagde] jegens Van Giesbergen, is de rechtbank Rotterdam niet bevoegd om kennis te nemen van de vordering, aldus [gedaagde].
2.2.
[eiser] verzoekt de incidentele vordering van [gedaagde] af te wijzen. [eiser] voert hiertoe – kort gezegd – aan dat de rechtbank Rotterdam bevoegd is op grond van artikel 99 Rv. Voorts voert hij aan dat de grondslag van de vordering inderdaad onrechtmatige daad is in de zin van artikel 6:162 BW. Echter ziet de onderhavige zaak wel degelijk op bestuurdersaansprakelijkheid. Indien een derde (niet zijnde een curator) een bestuurder persoonlijk aansprakelijk stelt voor de door hem geleden schade, dan is de wettelijke grondslag voor de aansprakelijkheid van de bestuurder jegens die derde altijd gelegen in artikel 6:162 BW. [gedaagde] wordt aangesproken als indirect bestuurder via artikel 2:11 BW. Ook wordt hij aangemerkt als feitelijk beleidsbepaler.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
De incidentele conclusie is tijdig en voor alle weren genomen. [gedaagde] is daarom ontvankelijk in het incident.
3.2.
Ingevolge artikel 99 lid 1 Rv. is bevoegd de rechter van de woonplaats van de gedaagde, tenzij de wet anders bepaalt. Niet in geschil is dat gedaagde, [gedaagde], woonachtig in Papendrecht en dat deze plaats behoort tot het arrondissement van Rechtbank Rotterdam. De rechtbank begrijpt dat [gedaagde] van mening is dat de zaak volgens het zaaksverdelingsreglement behandeld zal moeten worden bij de locatie Dordrecht van deze rechtbank.
3.3.
Sinds de herziening van de gerechtelijke kaart maakt de locatie Dordrecht deel uit van de Rechtbank Rotterdam met één civiele handelsrol, zodat gesproken kan worden van één gerecht. Het zaaksverdelingsreglement is hierbij een leidraad voor de (interne) verdeling van zaken. Overigens ziet het zittingsreglement op de behandeling van zaken ter zitting. Het behandelen van een zaak op de ene locatie dan wel de andere locatie van deze rechtbank, kan niet leiden tot onbevoegdheid van deze rechtbank. Of in de onderhavige zaak sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid is hierbij dan ook niet van belang.
3.4.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen.
3.5.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 452,00,
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
18 maart 2015voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2015.
2130/1980