ECLI:NL:RBROT:2015:7407

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2015
Publicatiedatum
19 oktober 2015
Zaaknummer
KTN-4147857
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regresrecht na echtscheiding en de voorwaarden voor ontstaan regresvordering

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een regresvordering tussen twee voormalige echtgenoten, [eiser] en [gedaagde], na hun echtscheiding. De echtscheiding is uitgesproken op 28 maart 2012 en ingeschreven op 16 april 2012. [eiser] heeft een bedrag van € 9.850,00 aan het UWV en € 4.925,00 aan De Nederlandse Voorschotbank betaald, en vordert de helft van deze bedragen terug van [gedaagde], minus een bedrag van € 4.000,00 dat hij nog aan [gedaagde] moet betalen in verband met de overname van een vakantiewoning.

[gedaagde] betwist de vordering en beroept zich op artikel 6:10 BW, dat betrekking heeft op de verplichtingen van medeschuldenaren. De kantonrechter overweegt dat de regresvordering pas ontstaat wanneer de hoofdelijk verbonden schuldenaar meer heeft betaald dan zijn aandeel in de schuld. De rechter concludeert dat [eiser] niet heeft aangetoond dat hij meer dan de helft van de schuld heeft voldaan, waardoor de vordering wordt afgewezen. De nevenvorderingen worden eveneens afgewezen en [eiser] wordt veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op € 350,00 aan salaris voor de gemachtigde van [gedaagde].

De uitspraak is gedaan op 15 oktober 2015 door kantonrechter W.P.M. Jurgens en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 4147857 CV EXPL 15-4048
uitspraak: 15 oktober 2015

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,

in de zaak van

[eiser],

wonende te Breda,
eiser,
gemachtigde: mr. S. Klootwijk,
tegen

[gedaagde],

wonende te Dordrecht,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.M.J. Bos.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] en [gedaagde].

Verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
het exploot van dagvaarding van 26 mei 2015, met producties;
de conclusie van antwoord, met producties;
de conclusie van repliek, met producties;
de conclusie van dupliek.

Omschrijving van het geschil

1. De feiten

1.1
[eiser] en [gedaagde] zijn gehuwd geweest. De echtscheiding is bij beschikking van deze rechtbank uitgesproken op 28 maart 2012 en ingeschreven in het register van de burgerlijke stand op 16 april 2012.
1.2
Tot de gemeenschapsschulden behoort een schuld aan het UWV en aan De Nederlandse Voorschotbank (hierna: DNV).
2. De vordering en het verweer
2.1
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan hem te betalen € 3.186,28, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, € 536,79 aan buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat hij een regresrecht heeft op [gedaagde]. [eiser] heeft vanaf 16 april 2012 een bedrag van € 9.850,00 voldaan aan het UWV en een bedrag van € 4.925,00 aan DNV. De helft van hetgeen hij heeft voldaan, vordert hij van [gedaagde] terug minus een bedrag van € 4.000,00 dat hij nog aan [gedaagde] dient te voldoen in verband met overname vakantiewoning.
2.3
[gedaagde] betwist de vordering en doet daarbij een beroep op artikel 6:10 BW.

Beoordeling van het geschil

3.1
[eiser] en [gedaagde] hebben een gelijk aandeel in genoemde gemeenschaps-schulden. Met betrekking tot de vraag op welk moment een regresvordering uit hoofde van artikel 6:10 BW ontstaat -waarop [eiser] een beroep doet-, wordt het volgende overwogen. De tekst van artikel 6:10 lid 2 BW ‘De verplichting tot bijdragen (…) komt op iedere medeschuldenaar te rusten’ en van artikel 6:11 lid 1 en 3 BW ‘op het tijdstip van het ontstaan van de verplichting tot bijdragen’ wijst erop, mede in het licht van de in de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal onder 12 geciteerde passages uit de parlementaire geschiedenis, dat de regresvordering pas ontstaat indien de hoofdelijk verbonden schuldenaar de schuld voldoet voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat. Deze betaling door de hoofdelijk verbonden schuldenaar is dan ook niet een voorwaarde in de zin van artikel 6:21 BW (voorwaardelijke verbintenis), maar een wettelijke voorwaarde voor het ontstaan van de regresvordering. Daarop wijst ook het bestaan van de artikelen 6:8 en 7:865 BW, die overbodig zouden zijn indien de hoofdelijk verbonden schuldenaar reeds voor de betaling een (voorwaardelijk) schuldeiser van zijn medeschuldenaren zou zijn. De Hoge Raad heeft laatstelijk in het arrest van 6 april 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BU3784) bevestigd dat tot uitgangspunt genomen dient te worden dat de regresvordering van een hoofdelijk verbonden schuldenaar pas ontstaat op het moment dat hij de schuld aan de schuldeiser voldoet voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat.
Nu door [eiser] niet is gesteld of anderszins is gebleken dat hij méér dan de helft heeft voldaan, komt hem geen regres toe. Dit leidt tot de conclusie dat de gevorderde hoofdsom wordt afgewezen.
3.2
De nevenvorderingen delen het lot van de afwijzing.
3.3
[eiser] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] bepaald op € 350,00 aan salaris gemachtigde.

Beslissing

De kantonrechter:
wijst af de vorderingen van [eiser];
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 350,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P.M. Jurgens en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
745