ECLI:NL:RBROT:2015:7407
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Regresrecht na echtscheiding en de voorwaarden voor ontstaan regresvordering
In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een regresvordering tussen twee voormalige echtgenoten, [eiser] en [gedaagde], na hun echtscheiding. De echtscheiding is uitgesproken op 28 maart 2012 en ingeschreven op 16 april 2012. [eiser] heeft een bedrag van € 9.850,00 aan het UWV en € 4.925,00 aan De Nederlandse Voorschotbank betaald, en vordert de helft van deze bedragen terug van [gedaagde], minus een bedrag van € 4.000,00 dat hij nog aan [gedaagde] moet betalen in verband met de overname van een vakantiewoning.
[gedaagde] betwist de vordering en beroept zich op artikel 6:10 BW, dat betrekking heeft op de verplichtingen van medeschuldenaren. De kantonrechter overweegt dat de regresvordering pas ontstaat wanneer de hoofdelijk verbonden schuldenaar meer heeft betaald dan zijn aandeel in de schuld. De rechter concludeert dat [eiser] niet heeft aangetoond dat hij meer dan de helft van de schuld heeft voldaan, waardoor de vordering wordt afgewezen. De nevenvorderingen worden eveneens afgewezen en [eiser] wordt veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op € 350,00 aan salaris voor de gemachtigde van [gedaagde].
De uitspraak is gedaan op 15 oktober 2015 door kantonrechter W.P.M. Jurgens en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.