ECLI:NL:RBROT:2015:7405

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2015
Publicatiedatum
19 oktober 2015
Zaaknummer
10/751010-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor de invoer van 30 kilogram cocaïne en voorbereidingshandelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 oktober 2015 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het (medeplegen van) de invoer van 30 kilogram cocaïne en het plegen van voorbereidingshandelingen daartoe. De verdachte, een Colombiaanse man zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd op 31 december 2014 aangetroffen op het terrein van het havenbedrijf ECT delta, waar hij zich bevond in een auto met twee medeverdachten. In de auto werden een betonschaar en containerverzegelingen aangetroffen, en één van de zegels leidde naar een container waarin de cocaïne was verborgen. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van vier jaar, maar de rechtbank oordeelde dat de bewijsconstructie te licht was om tot een bewezenverklaring te komen.

De rechtbank concludeerde dat de verklaring van de verdachte over zijn aanwezigheid in de haven ongeloofwaardig was. Hij had verklaard dat hij medewerkers van de haven wilde aanspreken om meer te leren over de haven, maar de rechtbank vond het niet geloofwaardig dat iemand vanuit het buitenland naar Nederland zou reizen om op een vroege winterochtend zonder enige voorbereiding in de haven rond te wandelen. De rechtbank oordeelde dat de aanwezigheid van de verdachte in de auto met de medeverdachten op zich niet voldoende bewijs bood voor een nauwe en bewuste samenwerking, wat noodzakelijk is voor een bewezenverklaring van medeplegen.

De rechtbank wees erop dat de bewijsconstructie, die leunde op algemene ervaringsregels, niet sterk genoeg was. Er was onvoldoende bewijs dat de verdachte een wezenlijke bijdrage had geleverd aan de invoer of de voorbereiding van de cocaïne. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten en gelastte de teruggave van in beslag genomen voorwerpen, waaronder een geldbedrag, omdat niet was komen vast te staan dat dit geld door middel van een strafbaar feit was verkregen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/751010-14
Datum uitspraak: 23 oktober 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol,
raadsman mr. H.J. Ruysendaal, advocaat te Rotterdam.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 oktober 2015.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D. Grip heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest.

Motivering vrijspraak

Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, nu de verdachte:
  • is aangetroffen in een auto met daarin een vals containerzegel, waarvan het nummer overeenkwam met de container waarin later cocaïne is aangetroffen;
  • in het bezit was van een ‘organisatie-telefoon’;
  • hij geen logische verklaring heeft gegeven voor zijn aanwezigheid in de Rotterdamse haven.
Beoordeling
Vaststaande feiten
Op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde op de zitting, wordt van het volgende uitgegaan.
De verdachte is op 31 december 2014 te 8:25 uur onbevoegd aangetroffen op het terrein van het havenbedrijf ECT delta. De verdachte zat op de achterbank van een auto achter twee medeverdachten. In de auto zijn een betonschaar en containerverzegelingen aangetroffen. Eén van de zegels leidde naar een container waarin een sporttas was bijgepakt met daarin 30 kilogram cocaïne. De twee medeverdachten kunnen, mede op grond van een deels bekennende verklaring van één van hen, verantwoordelijk worden gehouden voor het plegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van de 30 kilogram cocaïne in Nederland. De verdachte heeft de Colombiaanse nationaliteit en is kort vóór 31 december 2014 Nederland vanuit Spanje ingereisd. De container is initieel afkomstig uit Peru.
Verklaring aanwezigheid in de haven
De verdachte heeft bij de politie en op de zitting verklaard dat zijn aanwezigheid in de haven die ochtend als doel had medewerkers van de haven aan te spreken en zo kennis te krijgen van het reilen en zeilen in de haven. De verdachte is daartoe, naar eigen zeggen, naar de haven gekomen met een taxi en heeft daar 90 euro voor betaald. Na in de haven 10 à 15 minuten te hebben rondgelopen is de verdachte twee personen (de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ) tegengekomen, waarvan hij dacht dat het havenmedewerkers waren, en heeft aan hen gevraagd of ze hem wat van de haven konden laten zien. Na in de auto te zijn gestapt kwam na 3 à 4 minuten de politie. De lezing van het laatste deel van de gebeurtenissen wordt bevestigd door één van de twee medeverdachten.
Geloofwaardigheid verklaring verdachte
Het door de verdachte geschetste scenario wordt als ongeloofwaardig terzijde geschoven. Intrinsiek is reeds niet geloofwaardig dat iemand vanuit een (ver) buitenland Nederland bezoekt om in een vroege winterochtend met een taxi, dat hoge (rit)kosten met zich meebrengt, naar de containerhaven van Rotterdam rijdt om daar, zonder zich vooraf bij de bevoegde havenautoriteiten te melden, rond te wandelen. De verklaring wordt door de verdachte ook niet concreet gemaakt en/of op enige min of meer verifieerbare wijze onderbouwd. Daarnaast valt niet in te zien waarom de twee medeverdachten die, blijkens de verklaring van één van hen, bezig zijn voorbereidingen te treffen voor de invoer van een partij cocaïne een vreemde in hun auto zouden toelaten. Dat één van de medeverdachten de lezing van de verdachte, inhoudende dat hij en de medeverdachten elkaar niet kenden en dat de verdachte een lift kreeg van de medeverdachten, bevestigt doet aan de ongeloofwaardigheid van de verklaring niet af. Deze medeverdachte heeft zeer wel mogelijk belang om aldus te verklaren.
Duiden van de aanwezigheid van de verdachte
De vaststelling van de aanwezigheid van de verdachte in de auto samen met de medeverdachten op genoemde tijd, plaats en onder de gegeven omstandigheden is op zichzelf onvoldoende om tot een bewezenverklaring van medeplegen van de ten laste gelegde invoer, dan wel van de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen te komen. Daarvoor is het noodzakelijk om de rol van de verdachte te duiden en een eventuele nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten nader te onderbouwen.
De feiten en omstandigheden die aan een dergelijke onderbouwing ten grondslag kunnen worden gelegd zijn niet uitgebreid. De vaststaande feiten zijn immers summier. Voor de onderbouwing van de nauwe en bewuste samenwerking moet daarom worden teruggevallen op een bewijsconstructie. Een bewijsconstructie waarin de uiterlijke verschijningvorm van het handelen van de verdachte wordt geduid tegen de achtergrond van algemene ervaringsregels. Meer concreet: de uiterlijke verschijningvorm van de aanwezigheid van de verdachte in de auto onder de gegeven omstandigheden en de algemene ervaringsregel dat bij de invoer van verdovende middelen in het algemeen en bij de ‘rip off methode’ in het bijzonder mensen uit Zuid-Amerika worden ingevlogen. De aanwezigheid van de verdachte op het bewuste moment zou dan moeten worden geduid als het begeleiden van het transport cocaïne en het samenzijn met de medeverdachten in de auto als de nauwe en bewuste samenwerking, gericht op de invoer, dan wel de voorbereiding hiervan.
Deze bewijsconstructie is in tweeërlei opzicht zwak. De feiten en omstandigheden ten aanzien van de rol van de verdachte zijn als gezegd uiterst beperkt en moeten in de bewijsconstructie wel heel welwillend worden geplaatst tegen de eveneens als zwak te bestempelen algemene ervaringsregel. Deze laatste leunt wel heel sterk op de gedachte: ‘een Zuid-Amerikaan in de haven deugt niet!.’ Niet goed is te beoordelen of de verdachte een wezenlijke bijdrage (als in: van voldoende gewicht) heeft geleverd aan de invoer dan wel de voorbereiding. Over bijvoorbeeld de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de echte rol in de voorbereiding en/of de uitvoering of de afhandeling van het delict kan eigenlijk niets worden gezegd. Concreet bewijs daarvoor in het dossier ontbreekt. Dit wordt veroorzaakt doordat de voorbereiding door toevallig ingrijpen van de beveiliging van het haventerrein en de douane is blijven steken in een vroeg - bijna kleurloos - stadium, alsmede door de kennelijke keuze van de officier van justitie om (nadere) onderzoekshandelingen achterwege te laten. Zo is er geen bewijs voorhanden dat de in de auto aangetroffen verzegelingen aan de verdachte te linken zijn. Conclusies daarover zouden louter speculatief zijn. Datzelfde geldt voor de aanname, zoals door de officier van justitie is aangevoerd, dat de verdachte in het bezit was van een organisatietelefoon.
Compensatie
De ongeloofwaardigheid van de verklaring van de verdachte en het ontbreken van een echt voor de hand liggend alternatief scenario bieden een zekere compensatie voor de te lichte bewijsconstructie. Bij bewezenverklaring zou hierop echter teveel de nadruk moeten komen te liggen.
Conclusie
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

In beslag genomen voorwerpen

Ten aanzien van het inbeslaggenomen geldbedrag zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte, nu niet vast is komen te staan dat dit geldbedrag door middel van een strafbaar feit is verkregen.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
-
gelast de teruggave aan de verdachtevan 1.877,50 euro.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. J. de Lange en H.A.C. Smid, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. W.A.J.A. Welten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 oktober 2015.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage

Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 31 december 2014 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld
in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 30 kilogram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 5 Opiumwet
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 november 2014 tot en met 31 december
2014 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet,
te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van
een (handels)hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te
plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden
had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven
bedoelde feit
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s):
- verdachte en/of zijn mededader(s) aangemeld bij de APM-terminal voor
een bezoek aan een of meer schip/schepen gelegen aan de APM-terminal en/of
de ECT Delta Terminal, en/of
- zich aan de portier van APM-Terminal voorgedaan als (een) bezoeker(s) van
het schip genaamd [schip] en/of
- ( aldus) voor hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) een dagpas geregeld,
die hem en/of zijn mededader(s) (onbevoegd) toegang gaf/gaven tot het
terrein van de APM-terminal en de ECT Delta Terminal, en/of
- in één (of meer) auto('s) (onbevoegd) het terrein van de APM-terminal en de
ECT Terminal opgereden, althans betreden, en/of
- afspraken gemaakt en/of informatie uitgewisseld met één of meer van zijn/hun
mededader(s) met betrekking tot het uithalen en/of verstrekken en/of
vervoeren van die cocaïne, en/of
- geld in het vooruitzicht gesteld (gekregen) en/of verstrekt (gekregen) en/of
ontvangen, en/of
- een betonschaar en/of een kniptang en/of één of meer helm(en) en/of één of
meer mobiele (organisatie)telefoons en/of één of meer (vervalste en/of
gemanipuleerde) (rederij en douane)zegel(s) voorhanden gehad;
art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet
art 10a lid 1 ahf/sub 2 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet