ECLI:NL:RBROT:2015:7361

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2015
Publicatiedatum
15 oktober 2015
Zaaknummer
ROT 15/253
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven en de beoordeling van eigen schuld

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 oktober 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven. Eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg) na slachtoffer te zijn geworden van een geweldsmisdrijf. De Commissie had eiser een uitkering van € 3.379,50 toegekend, maar had daarbij een korting van 25% toegepast, omdat zij meende dat eiser zelf bijgedragen had aan de escalatie van de situatie die tot het geweld leidde. Eiser was van mening dat deze korting onterecht was en dat hij recht had op een volledige uitkering zonder korting.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Eiser had een conflict met de dader over een neppe tas en had de telefoon van de dader in zijn bezit gehouden als onderpand. De dader, die gewapend was, heeft eiser vervolgens beschoten. De rechtbank oordeelde dat eiser zich onnodig in een situatie had begeven waarin hij rekening moest houden met geweld, en dat zijn handelen had bijgedragen aan de escalatie van het conflict. De rechtbank bevestigde dat de Commissie in redelijkheid de korting van 25% had kunnen toepassen.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat de beslissing van de Commissie standhield. De rechtbank benadrukte dat de uitkering uit het schadefonds niet bedoeld is om het slachtoffer volledig schadeloos te stellen, maar een uiting van solidariteit is. Eiser had niet voldoende aangetoond dat zijn arbeidscontract niet was verlengd als gevolg van zijn letsel, en de rechtbank vond dat de Commissie de belangen van eiser voldoende had afgewogen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 15/253

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 oktober 2015 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

gemachtigde: mr. H. Alabas,
en

de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerster,

gemachtigde: mr. M. Zoethout.

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2014 (het primaire besluit) heeft verweerster aan eiser een uitkering op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg) toegekend van
€ 3.379,50.
Bij besluit van 5 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2015. Eiser is verschenen, vergezeld van zijn moeder en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft bij verweerster een aanvraag om een uitkering op grond van de Wsg ingediend. In deze aanvraag heeft eiser vermeld dat hij slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf als gevolg waarvan hij ernstig letsel opliep, zoals bedoeld in artikel 3 van de Wsg. Eiser is neergeschoten met een automatisch wapen. De kogels zijn in zijn linkerbovenbeen, rechtervoet, rechteronderarm en rechterhand naar binnen gegaan. Eiser heeft diverse operaties, wonden en littekens aan het incident overgehouden.
2. Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsg kunnen uit het fonds uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
Artikel 4 van de Wsg luidt als volgt:
1. De uitkering wordt naar redelijkheid en billijkheid bepaald. Zij beloopt ten hoogste het bedrag van de door het letsel of overlijden veroorzaakte schade, daaronder begrepen immateriële schade van nabestaanden.
2. Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke bedragen ten hoogste kunnen worden uitgekeerd. Deze bedragen kunnen verschillen naar gelang van de aard van de schade.
Op grond van artikel 5 van de Wsg kan een uitkering achterwege blijven of op een geringer bedrag worden bepaald, indien de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan het slachtoffer of de nabestaande is toe te rekenen.
3. Verweerster meent dat eiser in aanmerking komt voor een uitkering van immateriële schade van € 3.500,-. Verweerster heeft daarbij rekening gehouden met het lichamelijke en psychische letsel dat eiser opliep als gevolg van de rechtstreekse bedreiging met een vuurwapen, waarbij hij meerdere schotwonden opliep. In situaties van een rechtstreekse bedreiging met een vuurwapen veronderstelt verweerster ernstig psychisch letsel (letselcategorie 4 van de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven (de Letsellijst) van 18 maart 2014). De medisch adviseur heeft geconcludeerd dat eiser een PTSS en meerdere kogelverwondingen opliep en adviseerde dat eisers letsel in letselcategorie 3 valt. Met een uitkering die gelijk is aan letselcategorie 4 wordt dus voorzien in het lichamelijke en psychische letsel dat eiser opliep.
Voor de materiële schade komt eiser in aanmerking voor een uitkering van € 1.006,--. Daarbij heeft verweerster geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor een uitkering voor verlies van inkomsten. Dit omdat het arbeidscontract van eiser niet is beëindigd vanwege zijn arbeidsongeschiktheid. Uit de brief van eisers werkgever volgt dat eisers arbeidscontract vanaf 27 juni 2013 per direct is ontbonden door externe en bijzondere omstandigheden. Dit gebeurde met wederzijds goedvinden. De toenmalige werkgever (snackbar) gaf immers aan dat beiden, hoewel er zakelijk gezien sprake was van een goede werkrelatie, door de bijzondere en externe omstandigheden geen mogelijkheid zagen om het dienstverband te continueren. Aldus is geen sprake van een verlies van inkomsten als een direct gevolg van het letsel dat is opgelopen door het geweldsmisdrijf. Ook heeft eiser de schade niet zo laag mogelijk gehouden door instemming met de beëindiging van het contract.
Verweerster heeft vervolgens overeenkomstig haar beleid de uitkering op grond van artikel 5 van de Wsg met 25% verminderd, omdat zij meent dat eiser het geweldsmisdrijf had kunnen en moeten voorkomen. Eiser begaf zich bewust in een situatie waarin hij kon en moest verwachten dat er geweld tegen hem zou worden gebruikt. Daarbij gebruikte eiser niet zelf als eerste geweld.
Aan eiser is een totaalbedrag van € 3.379,50 toegekend.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerster het primaire besluit gehandhaafd. Verweerster blijft van mening dat de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan eiser is toe te rekenen. Eiser droeg met zijn handelen bij aan de escalatie van de situatie. Het gaat daarbij niet om eisers bedoelingen, maar om zijn gedragingen.
Ter zake van het verlies van arbeidsvermogen acht verweerster het niet aannemelijk dat eiser als rechtstreeks gevolg van zijn arbeidsongeschiktheid persoonlijk inkomstenverlies leed. In dit verband merkt verweerster op dat zij niet kan vaststellen of eisers arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (tot 1 augustus 2013) niet werd verlengd als rechtstreeks gevolg van zijn arbeidsongeschiktheid. Eisers toenmalige werkgever van de snackbar gaf immers aan dat beiden door de bijzondere en externe omstandigheden geen mogelijkheid zagen om het dienstverband te continueren. Ook gaf eisers werkgever aan dat hij eiser geen toegang meer kan en mag verlenen tot de snackbar. Hieruit blijkt niet dat eisers arbeidsovereenkomst niet werd verlengd, omdat hij niet meer kon werken. Het maakt daarbij niet uit of het nu ging om een eenzijdig genomen besluit of een besluit met wederzijds goedvinden.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerster ten onrechte een korting van 25% heeft toegepast. Eiser heeft immers noch de confrontatie opgezocht met de dader noch bijgedragen aan de escalatie van de situatie. Uit het vonnis in de strafzaak tegen de dader noch uit eisers aangifte blijkt dat er sprake is van een omstandigheid die aan eiser is toe te rekenen. De telefoon is niet afgepakt maar vergeten. Eiser stelt zijn geld terug te willen van de broer van de dader. Het niet teruggeven van de telefoon zag hij als een laatste mogelijkheid om zijn geld terug te krijgen. Het was nooit zijn bedoeling geweest om het conflict te laten escaleren. Hij kon en hoefde niet te verwachten dat de dader naar aanleiding van de onenigheid een vuurwapen zou ophalen dat geschikt is om automatisch te vuren. Als eiser een dergelijk gedrag van de dader zou hebben verwacht, zou hij niet gehandeld hebben, zoals hij heeft gehandeld. Eiser heeft in zijn beleving niet behoeven te verwachten dat geweld tegen hem gebruikt zou worden, in ieder geval niet in dergelijke mate.
Voorts is eiser van mening dat verweerster op de stoel van de rechter is gaan zitten, nu eigen schuld niet tijdens de strafzitting ter sprake is gekomen. In dit soort (straf)zaken is het immers gebruikelijk dat de strafrechter de mate van eigen schuld/eigen aandeel bij de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij betrekt. Het standpunt van verweerster dat het gaat om gedragingen en niet om de bedoeling van eiser is volgens hem ook al door de strafrechter afgewend, nu de strafrechter uit is gegaan van 100% schuld zijdens de inmiddels veroordeelde dader.
Eiser stelt zich verder op het standpunt dat het arbeidscontract als gevolg van het misdrijf is opgezegd en niet is verlengd, ondanks de goede arbeidsrelatie. Voormalig werkgever en eiser hebben elkaar op 26 juni 2013 gesproken. Volgens de voormalig werkgever was de conclusie van dit gesprek dat zij met wederzijds goedvinden het dienstverband per direct zouden beëindigen, waarbij eiser zou zorgen voor bevestiging hiervan, zodat hij ook de optie had om schriftelijk excuses te maken die de voormalig werkgever dan door zou sturen naar de politie. Omdat eiser nooit heeft ingestemd met de beëindiging, is het dienstverband per 1 augustus 2013 eenzijdig beëindigd. Nu eiser geen mogelijkheid had deze eenzijdige beëindiging tegen te gaan, kan eiser de redenering van verweerster, dat er sprake zou zijn van het niet zo laag mogelijk houden van zijn schade, dan ook niet volgen. De voormalige werkgever heeft eiser per 7 juni 2013 bij het UWV ziek gemeld en de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2013 beëindigd.
Eiser is gelet hierop van mening dat er wel sprake is van een recht op uitkering voor verlies van inkomsten, omdat er sprake is van een direct gevolg van het letsel dat hij heeft opgelopen door het misdrijf. Het zou logisch zijn geweest dat zijn ex-werkgever hem een contract had aangeboden voor minstens nog eens zes maanden. Vanwege een handicap aan zijn hand ontvangt hij in plaats daarvan nu een Wajong-uitkering.
Ten slotte is eiser van mening dat verweerster onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen. Hij is jong en heeft ernstig letsel opgelopen als gevolg van het misdrijf en functioneert hierdoor blijvend beperkt. Daarnaast is hij afhankelijk van zijn Wajong-uitkering om in zijn levensbehoefte te voorzien. Vanwege zijn klachten en beperkingen kan hij niet naar school. Verweerster heeft nagelaten alle relevante feiten en belangen af te wegen alvorens een besluit te nemen. Eiser wordt onevenredig zwaar door dit besluit getroffen.
6. De rechtbank oordeelt als volgt.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat een uitkering uit het schadefonds een financiële tegemoetkoming is die niet tot doel heeft het slachtoffer volledig schadeloos te stellen, maar een uiting is van solidariteit van de samenleving naar het slachtoffer. Daarnaast geldt dat de uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wsg door de rechtbank terughoudend moet worden getoetst, aangezien een beslissing over een uitkering uit het schadefonds berust op een discretionaire bevoegdheid van verweerster. Dit geldt tevens voor de toepassing van artikel 5 van de Wsg.
In het onderhavige geval staat het recht op een uitkering voor immateriële schade niet ter discussie. Partijen verschillen van mening over de korting van 25% vanwege het eigen aandeel van eiser en over het niet toekennen van een vergoeding vanwege het verlies van arbeidsvermogen.
Bij de beoordeling van aanvragen om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven geeft verweerster toepassing aan beleid dat is neergelegd in de zogeheten Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven (de Beleidsbundel) van 18 maart 2014 en de Letsellijst. Dit beleid is bedoeld om duidelijkheid te verschaffen en openheid te geven over de wijze waarop verweerster in het kader van het toetsen van aanvragen de belangen afweegt. Naar het oordeel van de rechtbank is dit beleid niet kennelijk onredelijk of anderszins onjuist.
Verweerster kent alleen een tegemoetkoming toe voor vermindering van inkomsten indien deze schade rechtstreeks veroorzaakt wordt door arbeidsongeschiktheid als gevolg van het geweldsmisdrijf.
In paragraaf 2.6.16 van de Beleidsbundel wordt ter zake van de vermindering van inkomsten aangegeven dat als een tijdelijk contract niet is verlengd tijdens de arbeidsongeschiktheid, de reden van het niet verlengen onderbouwd moet worden met een werkgeversverklaring.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de juistheid van de stelling van eiser, dat het niet onaannemelijk is dat hij een arbeidscontract van nog eens zes maanden zou hebben gehad als het schietincident niet zou hebben plaatsgevonden, niet met zekerheid kan worden vastgesteld. Wel kan eiser op zich worden gevolgd in diens standpunt dat het arbeidscontract als gevolg van het misdrijf is opgezegd. Daarmee is echter nog niet aannemelijk gemaakt, dat het tijdelijke arbeidscontract als een rechtstreeks gevolg van zijn arbeidsongeschiktheid niet meer is verlengd. Het tegendeel volgt uit de verklaring van de ex-werkgever van eiser van 30 juli 2013, waarin is aangegeven dat bijzondere en externe omstandigheden de aanleiding hebben gevormd om het dienstverband niet te continueren. Eiser heeft ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat zijn tijdelijke arbeidscontract niet werd verlengd vanwege zijn arbeidsongeschiktheid.
De opmerking van verweerster bij het primaire besluit, dat eiser de schade niet zo laag mogelijk heeft gehouden door in te stemmen met de beëindiging van het contract, heeft verweerster in het kader van de heroverweging van het primaire besluit bij het bestreden besluit niet meer herhaald. Sterker nog, verweerster heeft daarbij gesteld dat het niet uitmaakt of het bij het niet verlengen van het arbeidscontract nu ging om een eenzijdig genomen besluit of een besluit met wederzijds goedvinden.
Gelet op het voorgaande heeft verweerster in redelijkheid kunnen besluiten dat eiser geen tegemoetkoming toekomt voor vermindering van inkomsten.
6.3.
Ter zake van de vraag of de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan eiser is toe te rekenen, staat in paragraaf 1.3 van de Beleidsbundel dat verweerster hierbij kijkt of het slachtoffer zichzelf onnodig in een situatie heeft gebracht waarin hij geweld kon en moest verwachten. Aan de hand van de aard en ernst van het verwijt dat het slachtoffer kan worden gemaakt, bezien in het licht van het geweld dat tegen hem is gebruikt, wordt bepaald of een aanvraag volledig wordt afgewezen of op een lager bedrag wordt vastgesteld.
Kort samengevat heeft het volgende plaatsgevonden.
Eiser heeft voor € 100,- een tas gekocht van het merk Gucci. Later bleek dat deze tas nep was. Eiser voelde zich opgelicht door de verkoper van de tas en eiste zijn geld terug. Omdat dit niet lukte betrok eiser vervolgens de broer van de verkoper (dader) als partij in het conflict. De dader vergat die avond zijn telefoon in de snackbar waar eiser werkte. Eiser hield de telefoon bij zich. Op het moment dat de dader zijn eigen telefoon belde, gaf eiser aan dat hij zijn telefoon pas terug zou krijgen als eiser zijn geld had. De dader kwam meerdere keren naar de snackbar voor zijn mobiele telefoon. Die kreeg hij van eiser niet terug. Vervolgens ging de dader naar huis, haalde een automatisch wapen en schoot hiermee op eiser, waardoor deze gewond raakte.
Verweerster heeft bij zijn beoordeling rekening gehouden met eisers rol, de rol van de dader en het geweld dat de dader tegen eiser gebruikte.
Gelet op de toedracht hoefde eiser niet te verwachten dat dit zou uitlopen op een schietpartij. Met verweerster is de rechtbank van oordeel, dat eiser wel had kunnen verwachten dat geweld tegen hem zou worden gebruikt. Eiser zocht met zijn handelen de confrontatie op met de dader. Ook droeg zijn handelen bij aan de escalatie van het conflict. Eiser gaf nog aan dat hij het onder zich houden van de mobiele telefoon als enige mogelijkheid zag om zijn geld terug te krijgen. Dit rechtvaardigt het handelen van eiser echter niet. Eiser had in ieder geval de mogelijkheid om naar de politie te gaan. Ter zitting van de bezwaarprocedure heeft eiser zelf erkend, dat hij hoogstens had kunnen verwachten dat een vechtpartij zou ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerster in redelijkheid kunnen stellen dat eiser zich onnodig in een situatie heeft begeven, waarin hij rekening kon en moest houden met een vorm van geweld.
Ter zake van het vergelijk dat eiser maakt met het oordeel van de strafrechter, overweegt de rechtbank dat verweerster een ander toetsingskader hanteert dan de strafrechter. Deze buigt zich immers over de vraag welk strafrechtelijk verwijt een verdachte kan worden gemaakt. Het betoog dat verweerster op de stoel van de rechter is gaan zitten, treft geen doel.
Gelet op het voorgaande heeft verweerster naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk kunnen achten, dat de schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan eiser zelf is toe te rekenen. Het standpunt van eiser dat hij het geweld niet heeft geïnitieerd, leidt niet tot een ander oordeel.
In het beleid heeft verweerster rekening gehouden met een situatie zoals hier aan de orde.
Als uitgangspunt heeft verweerster in haar beleid onder meer verwezen naar een situatie, waarbij het slachtoffer de confrontatie met de dader heeft opgezocht of heeft bijgedragen aan de escalatie van een situatie, zonder daarbij geweld te gebruiken. Zulks rechtvaardigt een korting van 25%.
Bij het opstellen van het beleid is reeds een zorgvuldige belangenafweging gemaakt. Er zijn door eiser geen bijzonderheden gesteld, die verweerster noopten van het beleid af te wijken. De opmerking van eiser dat hij door het besluit onevenredig zwaar wordt getroffen, komt de rechtbank in het licht van de doelstelling die aan het besluit ten grondslag ligt, namelijk het toekennen van een tegemoetkoming voor het opgelopen letsel, onbegrijpelijk voor.
Gelet op het voorgaande heeft verweerster mede op basis van haar beleid in redelijkheid kunnen besluiten om in dit geval een korting van 25% toe te passen.
7. Gelet op hetgeen onder rechtsoverwegingen 6.1. tot en met 6.3. is overwogen kan het bestreden besluit in rechte standhouden en is het beroep ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Frankruijter, voorzitter, en mr. A. Hello en
mr. C.M. van Hoorn, leden, in aanwezigheid van mr. A. Vermaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.