Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.Onderzoek op de terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Eis officier van justitie
- bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren.
4.Waardering van het bewijs
Het onder 1 ten laste gelegde
Toen ik aan het onderhandelen was met [woningstichting] over de uitvoering van het project vertelde [medeverdachte 2] , voorzitter van het bestuur van [woningstichting] , mij dat ik provisie moest betalen om het project te kunnen uitvoeren. Ik had natuurlijk kunnen weigeren maar dan had ik het project niet gekregen. Bij dit gesprek waren de directeur van [woningstichting] , [verdachte] en een adviseur van [woningstichting] , de heer [medeverdachte 3] , aanwezig.”[medeverdachte 4] verklaarde ook dat hij [rechtspersoon 3] heeft betaald om de zogeheten stichtingskosten uit de overeenkomst tussen [woningstichting] en [rechtspersoon 6] te mogen verhogen. Dat dit zo is gegaan, blijkt ook uit de overeenkomsten tussen [rechtspersoon 3] en [medeverdachte 4] / [rechtspersoon 6] (D/131-D/133) en het bij [medeverdachte 2] aangetroffen overzicht adviesactiviteiten en de partners 2000 (D/001). In overeenkomst D/133 zegt [medeverdachte 4] / [rechtspersoon 6] aan [rechtspersoon 3] een betaling toe bij het afsluiten van de overeenkomst tussen [woningstichting] en [rechtspersoon 6] , in de overeenkomsten D/131 en D/132 zegt [rechtspersoon 3] toe dat ‘zij en haar drie gelieerde adviseurs’ zich zullen inspannen om de stichtingskosten te verhogen van NLG 220.000,00 naar NLG 260.000,00, in ruil waarvoor [medeverdachte 4] / [rechtspersoon 6] een vergoeding van NLG 350.000,0,00 (D/131) en NLG 2.100.000,00 (D/132) toezegt. Uit document D/001 blijkt dat de verdachte één van die adviseurs is: hij ontvangt een deel van de door [rechtspersoon 6] betaalde vergoedingen. De verdachte is tevens degene die als vertegenwoordiger van [woningstichting] de overeenkomst [woningstichting] - [rechtspersoon 6] d.d. 6 april 1999 (D/125) sluit, waarin de stichtingskosten zijn gesteld op NLG 260.000,00. De rechtbank kan uit het voorgaande slechts afleiden dat [medeverdachte 4] heeft betaald voor een wijziging van het contract tussen [woningstichting] en [rechtspersoon 6] , dat de verdachte daaraan heeft meegewerkt en dat hij een deel van de betaling heeft ontvangen.
“ [medeverdachte 2] kent deze mensen– de rechtbank: betrokkenen bij project [project 3] –
niet eens maar wilde wel een bepaald deel van de commissie hebben.”[medeverdachte 5] verklaarde verder “
het was in feite een soort leergeld wat ik moest betalen als ik dat niet zou betalen zou de relatie gestopt worden.”De betalingen die gedaan zijn in verband met deze projecten zijn blijkens de overzichten D/001, D/002 en D/003 door [medeverdachte 2] gedeeld met onder meer de verdachte. De verklaring van [medeverdachte 5] dat het ging om commissie, vindt bevestiging in de verklaring [getuige 1] , de directeur van de contractuele wederpartij van [woningstichting] in project [project 3] . Deze noemt de aan [medeverdachte 5] betaalde – en uiteindelijk met de verdachte gedeelde – vergoeding een bemiddelingsprovisie.
2003tot en met 3 oktober 2005,
,over het jaar 2001)
118.75euro van/via [rechtspersoon 11] ,
5.Strafbaarheid feiten
.
6.Strafbaarheid verdachte
7.Motivering straf
8.Toepasselijke wettelijke voorschriften
9.Bijlagen
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden;