ECLI:NL:RBROT:2015:7315

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2015
Publicatiedatum
14 oktober 2015
Zaaknummer
10/765051-05
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omkoping, belastingfraude en valsheid in geschrift door voormalig directeur van woningstichting

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 14 oktober 2015, staat de voormalig directeur van een woningstichting centraal, die wordt beschuldigd van omkoping, belastingfraude en valsheid in geschrift. De verdachte, geboren op 15 september 1954, heeft zich gedurende een periode van meerdere jaren laten omkopen door zakelijke relaties in ruil voor het gunnen van contracten. Deze betalingen zijn buiten het zicht van de fiscus gehouden, wat heeft geleid tot aanzienlijke belastingontduiking. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in totaal ruim 850.000 euro aan smeergeld heeft ontvangen, wat een ernstige schending van zijn positie als directeur van de woningstichting inhoudt.

De rechtbank heeft de feiten als bewezen verklaard, waarbij de verdachte onder andere twee valse facturen heeft opgemaakt en opzettelijk onjuiste belastingaangiften heeft ingediend. De officier van justitie had een gevangenisstraf van twee jaar geëist, maar de rechtbank heeft de straf verlaagd tot negen maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Dit is gedaan omdat de redelijke termijn van de procedure met bijna acht jaar is overschreden, wat een significante factor was in de strafmaat. De rechtbank heeft benadrukt dat de ernst van de feiten en het misbruik van vertrouwen zwaar wegen in de beslissing.

De verdachte heeft in zijn functie als directeur niet alleen de integriteit van zijn rol geschonden, maar ook de belangen van de woningstichting ernstig benadeeld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, en de zaak heeft belangrijke implicaties voor de integriteit binnen de sector van woningcorporaties.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/765051-05
Datum uitspraak: 14 oktober 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op 15 september 1954,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
,
raadsman mr. T.J. Kelder, advocaat te Den Haag.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 22 juni en 23, 25 en 30 september 2015.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. van de Kerkhof heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren.

4.Waardering van het bewijs

Het onder 1 ten laste gelegde

Aan de verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat [rechtspersoon 1] in de periode van 4 januari 2003 tot en met 3 oktober 2005 opzettelijk twee facturen heeft opgemaakt ter zake van niet verrichte werkzaamheden, met het oogmerk om die facturen als echt en onvervalst te gebruiken, aan welke gedraging de verdachte opdracht, dan wel feitelijke leiding heeft gegeven. Volgens de facturen betreffen zij beide “Declaratie betreffende onroerend goed advies”.
Standpunt van de verdediging
Namens de verdachte is met betrekking tot dit verwijt vrijspraak bepleit. Aangevoerd is onder meer dat de op deze twee facturen vermelde werkzaamheden wel degelijk door de verdachte, vanuit zijn bv [rechtspersoon 1] , zijn verricht. Zij hebben betrekking op advisering en begeleiding van [rechtspersoon 1] . Laatstgenoemde was daarvan niet op de hoogte omdat hij van professionele begeleiding niets wilde weten. De afspraak om [rechtspersoon 1] te begeleiden en de facturen daarvoor aan [rechtspersoon 2] (een vennootschap van [rechtspersoon 1] ) te richten, heeft de verdachte gemaakt met [medeverdachte 2] .
Oordeel van de rechtbank
Min of meer in lijn met de verklaring van de verdachte dat [rechtspersoon 1] van de coaching niet afwist, heeft laatstgenoemde verklaard dat hij nooit door de verdachte is gecoacht en dat hij niet weet waarop de twee facturen betrekking hebben.
[medeverdachte 2] bevestigt dat de verdachte met hem heeft gesproken over begeleiding van zijn zoon, terwijl ook door derden, met name door [medeverdachte 3] , wordt bevestigd dat sprake is geweest van advies en begeleiding van [medeverdachte 1] door de verdachte. [medeverdachte 2] spreekt overigens niet over een concrete afspraak die hij daarover met de verdachte zou hebben gemaakt en weet zich evenmin iets te herinneren van betalingen c.q. rekeningen die door de verdachte aan [rechtspersoon 2] uitgebracht zouden zijn. Hij neemt slechts in algemene bewoordingen aan dat de verdachte voor zijn werkzaamheden betaald wil worden. De verklaring van de verdachte vindt in zoverre ten dele steun in het dossier.
Toch is de rechtbank van oordeel dat sprake is van valse facturen. Doorslaggevend voor dat oordeel is de e-mailwisseling van 18 en 19 september 2005 (D/318) tussen [rechtspersoon 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en de verdachte. Hieruit komt naar voren dat door de betrokkenen met elkaar is overlegd op welke werkzaamheden de twee facturen betrekking zouden kunnen hebben, dit om het verhaal daarover met elkaar af te stemmen en ervoor te zorgen dat iedereen hetzelfde vertelt. Opvallend daarbij is bovendien dat [rechtspersoon 1] in zijn bericht van 19 september 2005 geen enkele blijk van verbazing geeft in reactie op het bericht van de verdachte dat de facturen betrekking hebben op begeleiding van [rechtspersoon 1] in managementvaardigheden terwijl hij daar, aldus de verdachte, geen weet van had.
Het verweer dat bij de verdachte het oogmerk ontbrak om de facturen als echt en onvervalst te gebruiken, wordt verworpen. Beide facturen zijn door de verdachte ingediend bij [rechtspersoon 2] en zijn daarmee door hem gebruikt ter verantwoording van werkzaamheden voor [rechtspersoon 2] die feitelijk niet zijn verricht. De omstandigheden dat [rechtspersoon 2] mogelijk wist dat die facturen vals waren en (desondanks) tot betaling is over gegaan, en dat de btw door [rechtspersoon 2] over die factuur is afgedragen aan de fiscus, doen niet af aan het oogmerk van de verdachte om die door hem opgemaakte facturen als echt en onvervalst te gebruiken.
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Het onder 3 ten laste gelegde
Standpunten van de officier van justitie en de verdachte
De officier van justitie verwijt de verdachte als feit 3, kort gezegd, dat hij zich als directeur van [woningstichting] heeft laten omkopen in de jaren 2000 tot en met 2005. De verdachte betwist dit. De door hem ontvangen bedragen zoals bedoeld in feit 3 zijn volgens de verdachte geen giften, maar een vergoeding voor nevenwerkzaamheden. Naast zijn werk voor [woningstichting] ontwikkelde hij, samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , vastgoedprojecten. Mocht de rechtbank de ontvangen bedragen wel als giften zien, dan stelt de verdachte dat hij als directeur van de stichting [woningstichting] geen werkgever of lastgever in de zin van artikel 328ter Sr had aan wie hij mededeling hoefde te doen, zodat artikel 328ter Sr op hem niet van toepassing is. Daarnaast, zo stelt hij, heeft hij met diverse leden van de raad van toezicht gesproken over zijn nevenwerkzaamheden en waren diverse leden van die raad bekend met de ontvangen betalingen, zodat van verzwijging, laat staan opzet daarop, geen sprake is.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat de verdachte in de jaren 2000 tot en met 2005 de bedragen heeft ontvangen die in feit 3 van de tenlastelegging subsidiair zijn vermeld. Dit zijn de bedragen die in feit 3, sub 1 tot en met 6, steeds staan vermeld achter ‘althans’. Verder is komen vast te staan dat hij een bedrag van € 118.750,00 heeft ontvangen uit het bedrag van € 500.000,00 dat staat vermeld als feit 3 sub 7. In totaal gaat het om een bedrag van ruim 850.000 euro. Blijkens het dossier zijn vergelijkbare betalingen gedaan aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . [1] Deze bedragen zijn indirect afkomstig van wederpartijen van [woningstichting] bij diverse vastgoedprojecten.
De eerste vraag die thans voorligt, is of de door de verdachte ontvangen betalingen giften zijn of dat het gaat om vergoedingen voor verrichte nevenwerkzaamheden. Daarbij is allereerst van belang dat de verdachte destijds werkzaam was als directeur van [woningstichting] . Hij is, zo heeft hij verklaard, aangenomen om [woningstichting] weer ‘op de kaart van de volkshuisvesting’ te zetten en van een verouderde beheerorganisatie een moderne corporatie te maken die tot de top van de Nederlandse volkshuisvesters behoorde. Uit de schriftelijke verklaring van de verdachte d.d. 1 februari 2011 (pagina 2 onderaan) blijkt dat projectontwikkeling in dat verband werd beoogd. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat (het leiding geven aan) projectontwikkelingswerkzaamheden ten behoeve van [woningstichting] behoorde tot het takenpakket van de verdachte als directeur van [woningstichting] . Daar komt bij dat hij gehouden was zijn volledige werkkracht ten behoeve van [woningstichting] in te zetten (artikel 7 lid 2 van zijn arbeidsovereenkomst); nevenactiviteiten in de zeer substantiële omvang zoals door verdachte geschetst, passen daar niet in.
Nevenactiviteiten zouden bovendien vallen onder het verbod van artikel 7 lid 3, het verbod op nevenactiviteiten zonder schriftelijke toestemming van de raad van toezicht. Dat volgens de verdachte dit verbod nooit zo nauw is opgevat als dat het is geformuleerd, betekent niet dat hij mocht denken dat het verrichten van nevenactiviteiten van de door de verdachte gestelde aard en omvang ook toegestaan was. Het gaat hier immers om projecten waarbij [woningstichting] uiteindelijk degene is voor wiens rekening zeer substantiële betalingen aan de verdachte (en aan zijn medeverdachten) kwamen. [2] Het betoog van de verdachte dat tijdens de sollicitatiegesprekken al duidelijk was dat de verdachte nevenactiviteiten als door hem bedoeld zou blijven verrichten, moet als onaannemelijk terzijde worden geschoven: dan valt immers niet in te zien waarom in de arbeidsovereenkomst slechts wordt gesproken over betrekkelijk ondergeschikte nevenactiviteiten.
Als directeur van [woningstichting] kon de verdachte niet een deel van zijn takenpakket afzonderen en tot betaalde nevenwerkzaamheden bestempelen. Dit zou alleen anders zijn geweest indien [woningstichting] , vertegenwoordigd door de raad van toezicht, daarvoor expliciet toestemming verleend zou hebben, maar daarvan is niet gebleken. De contacten die de verdachte zegt te hebben gehad met enkele individuele leden van de raad, zijn hiertoe onvoldoende. Als de verdachte had gewild dat de raad van toezicht ermee instemde dat hij projectontwikkelingsactiviteiten buiten [woningstichting] , maar uiteindelijk indirect toch geheel of grotendeels op kosten van [woningstichting] , zou verrichtten, dan had hij daar uitdrukkelijk toestemming voor moeten vragen. Dat volgt niet alleen uit artikel 7 lid 3 van de arbeidsovereenkomst en artikel 7.6 van de statuten, maar ook uit de eisen die naar maatstaven van een behoorlijk handelend bestuurder aan een directeur kunnen worden gesteld. Dat [medeverdachte 2] , de voorzitter van de raad van toezicht, bekend was met de door de verdachte gestelde activiteiten, maakt dit niet anders. Hij was immers zelf ook betrokken bij de in geschil zijnde geldstromen en kon hierover dus niet objectief oordelen.
Voor de beoordeling van de geldstromen is verder het volgende van belang.
Hoewel de details van de verschillende projecten, zoals vermeld in feit 3 van de tenlastelegging, wat verschillen, komt het er steeds op neer dat [medeverdachte 2] – de voorzitter van de raad van toezicht van [woningstichting] – en de verdachte – de directeur/bestuurder van [woningstichting] –, tezamen met [medeverdachte 3] , zeer substantiële betalingen ontvingen en onderling verdeelden. Op papier werd dit voor [woningstichting] verborgen gehouden. De betalingen werden gedaan door wederpartijen van [woningstichting] bij vastgoedprojecten, geheel of grotendeels uit de transactiewinst op die projecten, en liepen via [rechtspersoon 3] , en/of [rechtspersoon 4] (vennootschappen van [medeverdachte 2] ) en/of [rechtspersoon 5] (de vennootschap van [medeverdachte 3] ). Deze drie vennootschappen verzonden hiervoor facturen, deels met zeer algemene omschrijvingen. Anders dan wat verwacht zou worden bij regulier werk, werden de bedragen in kwestie door de verdachte niet gefactureerd aan bovenstaande vennootschappen. Betalingen aan hem werden zwart gedaan, veelal op zijn Zwitserse bankrekening. Ook [medeverdachte 3] ontving zijn betalingen (deels) op een Zwitserse bankrekening.
[medeverdachte 4] , de vertegenwoordiger van Bouwbedrijf [rechtspersoon 6] , is er in zijn verklaring duidelijk over waarom hij betaalde [3] : “
Toen ik aan het onderhandelen was met [woningstichting] over de uitvoering van het project vertelde [medeverdachte 2] , voorzitter van het bestuur van [woningstichting] , mij dat ik provisie moest betalen om het project te kunnen uitvoeren. Ik had natuurlijk kunnen weigeren maar dan had ik het project niet gekregen. Bij dit gesprek waren de directeur van [woningstichting] , [verdachte] en een adviseur van [woningstichting] , de heer [medeverdachte 3] , aanwezig.”[medeverdachte 4] verklaarde ook dat hij [rechtspersoon 3] heeft betaald om de zogeheten stichtingskosten uit de overeenkomst tussen [woningstichting] en [rechtspersoon 6] te mogen verhogen. Dat dit zo is gegaan, blijkt ook uit de overeenkomsten tussen [rechtspersoon 3] en [medeverdachte 4] / [rechtspersoon 6] (D/131-D/133) en het bij [medeverdachte 2] aangetroffen overzicht adviesactiviteiten en de partners 2000 (D/001). In overeenkomst D/133 zegt [medeverdachte 4] / [rechtspersoon 6] aan [rechtspersoon 3] een betaling toe bij het afsluiten van de overeenkomst tussen [woningstichting] en [rechtspersoon 6] , in de overeenkomsten D/131 en D/132 zegt [rechtspersoon 3] toe dat ‘zij en haar drie gelieerde adviseurs’ zich zullen inspannen om de stichtingskosten te verhogen van NLG 220.000,00 naar NLG 260.000,00, in ruil waarvoor [medeverdachte 4] / [rechtspersoon 6] een vergoeding van NLG 350.000,0,00 (D/131) en NLG 2.100.000,00 (D/132) toezegt. Uit document D/001 blijkt dat de verdachte één van die adviseurs is: hij ontvangt een deel van de door [rechtspersoon 6] betaalde vergoedingen. De verdachte is tevens degene die als vertegenwoordiger van [woningstichting] de overeenkomst [woningstichting] - [rechtspersoon 6] d.d. 6 april 1999 (D/125) sluit, waarin de stichtingskosten zijn gesteld op NLG 260.000,00. De rechtbank kan uit het voorgaande slechts afleiden dat [medeverdachte 4] heeft betaald voor een wijziging van het contract tussen [woningstichting] en [rechtspersoon 6] , dat de verdachte daaraan heeft meegewerkt en dat hij een deel van de betaling heeft ontvangen.
Verder verklaarde ook [medeverdachte 5] – betrokken bij de projecten [project 1] (feit 3.1), [project 2] (feit 3.4) en [project 3] (feit 3.6) – dat [medeverdachte 2] wel zaken met hem wilde doen, maar dat hij daarvoor een provisie wilde hebben.
“ [medeverdachte 2] kent deze mensen– de rechtbank: betrokkenen bij project [project 3] –
niet eens maar wilde wel een bepaald deel van de commissie hebben.”[medeverdachte 5] verklaarde verder “
het was in feite een soort leergeld wat ik moest betalen als ik dat niet zou betalen zou de relatie gestopt worden.”De betalingen die gedaan zijn in verband met deze projecten zijn blijkens de overzichten D/001, D/002 en D/003 door [medeverdachte 2] gedeeld met onder meer de verdachte. De verklaring van [medeverdachte 5] dat het ging om commissie, vindt bevestiging in de verklaring [getuige 1] , de directeur van de contractuele wederpartij van [woningstichting] in project [project 3] . Deze noemt de aan [medeverdachte 5] betaalde – en uiteindelijk met de verdachte gedeelde – vergoeding een bemiddelingsprovisie.
Verder heeft ook [medeverdachte 3] verklaard dat er commissie werd betaald. [medeverdachte 2] bedong die van de verkopende partij en verdeelde het onder hun drieën [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en de verdachte). Hij deelde commissie met [medeverdachte 2] omdat diens positie bij [woningstichting] het voor [medeverdachte 3] mogelijk maakte om werkzaamheden uit te voeren, aldus [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] verklaarde verder dat hij in het project [project 4] (feit 3.3) een betaling heeft ontvangen. Deze betaling kreeg hij mede, zo verklaarde hij, omdat hij de huurovereenkomst [woningstichting] – [rechtspersoon 7] tekende. [medeverdachte 3] ontving in dit project hetzelfde als de verdachte, die de huurovereenkomsten namens [woningstichting] tekende.
Gelet op de versluierde wijze van betaling waarin gedeelten van de transactiewinst van wederpartijen van [woningstichting] aan de verdachte zijn uitbetaald, de verklaringen van [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] , en het feit dat daar waar de verdachte aan projectontwikkeling deed, dit onder zijn takenpakket van directeur van [woningstichting] viel, kan slechts geconcludeerd worden dat de in geschil zijnde betalingen aan de verdachte geen betrekking hebben op nevenwerkzaamheden. De bedragen die hij ontving van wederpartijen van [woningstichting] zijn dan ook aan te merken als giften. Deze zijn betaald aan de verdachte naar aanleiding van hetgeen hij in zijn functie van directeur van [woningstichting] zou doen of nalaten.
Anders dan de raadsman van de verdachte heeft betoogd, had de verdachte deze giften moeten melden. Hij was blijkens zijn arbeidsovereenkomst werknemer van [woningstichting] en [woningstichting] was zo ingericht dat de raad van toezicht belast was met het toezicht op het bestuur, dus op de verdachte. [4] Hij had giften dan ook moeten melden aan de raad van toezicht of in ieder geval aan een lid van de raad van toezicht dat niet betrokken was bij de onderhavige betalingen. Doel van de melding is de werkgever [woningstichting] , vertegenwoordigd door haar raad van toezicht, in de gelegenheid te stellen te controleren dat ontvangen giften acceptabel zijn, geen afbreuk doen aan de integriteit van de ontvanger en geen invloed hebben op de besluitvorming. Een melding aan of kennis van [medeverdachte 2] en/of [getuige 2] is dus onvoldoende, nu zij zelf ook betalingen ontvingen in de hier bedoelde projecten en dus niet onbevoordeeld zijn.
De verdachte heeft bij herhaling verklaard dat hij de betreffende bedragen heeft ontvangen voor nevenactiviteiten en dat enkele leden van de raad van toezicht bekend waren met delen van die nevenwerkzaamheden. Vastgesteld moet worden dat de verdachte met zijn verklaring impliciet te kennen heeft gegeven dat hij in elk geval geen melding heeft gedaan van giften. Dat leden van de raad van toezicht mogelijk bekend waren met door de verdachte verrichtte projectactiviteiten, maakt niet dat zij ook bekend waren met de hier bedoelde giften. Projectontwikkeling behoorde immers tot de takenpakket van de verdachte als bestuurder van [woningstichting] . Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat de raad van toezicht of leden daarvan (anders dan [medeverdachte 2] en [getuige 2] ) bekend waren met de betreffende betalingen als zodanig. Daar waar de verdachte concreet aangeeft met [getuige 3] en [getuige 4] gesproken te hebben over wat hij nevenactiviteiten noemt, zeggen zij zich dit niet te herinneren.
Geconcludeerd wordt dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de door hem ontvangen giften in strijd met de goede trouw niet heeft gemeld aan zijn werkgever. Feit 3 is dus bewezen.
In aanvulling op het voorgaande wordt, mede naar aanleiding van standpunten van de officier van justitie dan wel de verdediging, nog het volgende overwogen:
- De verdediging heeft aangevoerd dat het bij project [project 5] ging om projectontwikkelingsactiviteiten verricht voordat de verdachte tot bestuurder werd benoemd. Dit verweer slaagt niet. [medeverdachte 4] betaalde voor een contractsaanpassing en [verdachte] heeft als bestuurder van [woningstichting] het contract met die aanpassing daarin getekend.
- De rechtbank zal de bewezenverklaring beperken tot de bedragen die de verdachte zelf heeft ontvangen. Dat zijn immers de bedragen die hij – zoals tenlastegelegd – als directeur van [woningstichting] heeft ontvangen en had moeten melden aan de raad van toezicht.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring van feit 1 en 3 redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring van feit 2 redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan. Met deze opgave wordt ten aanzien van dit feit volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit.
1.
[rechtspersoon 1] ,
in de periode van
4 januari
2003tot en met 3 oktober 2005,
in Nederland,
facturen op naam van [rechtspersoon 1] ,
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen -
telkens valselijk heeft opgemaakt,
immers heeft [rechtspersoon 1] valselijk - immers opzettelijk in strijd met de waarheid -
op na te noemen facturen werkzaamheden vermeld die in werkelijkheid
niet
verricht waren:
het betreft de volgende facturen
1) een factuur gedateerd 4 januari 2001 van [rechtspersoon 1]
managementtraining en -ondersteuning met factuurnummer 03.003 gericht aan
[rechtspersoon 2] met daarop de (zakelijk weergegeven)
aantekeningen/gegevens: "Betreft: Declaratie betreffende onroerend
goed advies Volgens afspraak brengen wij hierbij in rekening:
- advieswerkzaamheden ten behoeve van onroerend goed portefeuilles
Eur. 67.000,00
- diverse reis- en verblijfskosten Eur 445,00
- BTW 19% Eur 12.814,55
Totaal Eur. 80.259,55"
en
2) een factuur gedateerd 18 maart 2003 van [rechtspersoon 1] met
factuurnummer 03.005 gericht aan [rechtspersoon 2] met daarop de (zakelijk
weergegeven) aantekeningen/gegevens:
"Betreft : Declaratie betreffende onroerend goed
advies Volgens afspraak brengen wij hierbij in rekening:
- Advieswerkzaamheden ten behoeve van onroerend goed portefeuilles
Eur. 105.000,00,
- Diverse reis- en verblijfskosten Eur. 752,00
- BTW 19% Eur. 20.093
Totaal Eur. 125.845,00"
zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en
onvervalst te gebruiken ,
tot welkfeit hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven;
2.
hij,
- op of omstreeks 18 januari 2002 (aangifte 2000) en
- 3 januari 2003 (aangifte 2001) en
- 4 oktober 2004 (aangifte 2003),
in
Nederland,
telkens opzettelijk
een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet
inzake rijksbelastingen,
te weten een aangifte inkomstenbelasting (ten name van [verdachte] )
over de jaren 2000 en 2001 en 2003
onjuist heeft gedaan ,
immers heeft hij
telkens opzettelijk bij de Inspecteur der belastingen of
de Belastingdienst in Nederland
ingeleverde/ingezonden aangiftebiljetten inkomstenbelasting over bedoelde
perioden:
- geen bedrag aan "inkomsten uit andere arbeid" en/of
"belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden" en/of "inkomsten uit
werkzaamheden die niet in dienstbetrekking zijn verricht"
opgegeven en
- een te laag belastbaar inkomen opgegeven en
- rente en ontvangsten op en de waarde van/hoogte van het saldo op
een Zwitserse bankrekening (genummerd: [bankrekeningnummer 1] ) niet opgegeven en
- niet het gedeeltelijk aan hem, verdachte, toebehorende saldo van ( de bankrekening met rekeningnummer
[bankrekeningnummer 2] (op naam van zijn zoon [betrokkene]
,over het jaar 2001)
opgegeven ,
terwijl dat feit er telkens toe strekte dat te weinig belasting
werd geheven;
3.
hij,
in de periode van
1 juni 2000 tot en met 31 december 2005
in Nederland ,
tezamen en in vereniging met anderen,
telkens anders dan als ambtenaar,
immers als directeur werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij [woningstichting]
te [vestigingsplaats] ,
telkens naar aanleiding van hetgeen hij in zijn dienstbetrekking heeft gedaan en/of nagelaten dan wel zal
doen en/of nalaten,
na te noemen giften aan hem, verdachte,
, namelijk de volgende
geldbedragen:
1) fl. 368.023,- van
( [rechtspersoon 8] via) [rechtspersoon 3] en
2) fl. 169.750,- van
( [rechtspersoon 6] . via) [rechtspersoon 3] en
3) fl. 194.000,- van
( [rechtspersoon 9] via) [rechtspersoon 3] en
fl. 74.000,-enfl. 23.000,- van ( [rechtspersoon 9] via)
[rechtspersoon 3] en
4) fl. 60.250,- van ( [medeverdachte 5] Holding B.V. via) [rechtspersoon 3]
en
CHF72.000,-enfl. 207.180,70van ( [medeverdachte 5] Holding
B.V. via) [rechtspersoon 3]
en
fl. 29.266,-
van ( [medeverdachte 5] Holding B.V. via) [rechtspersoon 3] en
5) 74.000 euro van (B.V. [rechtspersoon 10] via)
[rechtspersoon 4] en
6) 108.743
euro van ( [medeverdachte 5] Holding B.V. via) [rechtspersoon 3]
en
7)
118.75euro van/via [rechtspersoon 11] ,
heeft aangenomen en hij dit aannemen telkens in strijd met de goede trouw
heeft verzwegen tegenover zijn werkgever .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
2
.
opzettelijk een bij de belastingdienst voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
3.
anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen hij in zijn dienstbetrekking heeft gedaan, nagelaten, zal doen dan wel zal nalaten, aannemen van een gift en dit aannemen in strijd met de goede trouw verzwijgen tegenover zijn werkgever, meermalen gepleegd;
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in zijn functie van directeur/bestuurder van woningcorporatie [woningstichting] gedurende langere tijd, in ruil voor zijn medewerking aan aanpassing, of totstandkoming van contracten die hij namens [woningstichting] aanging, aanzienlijke geldbedragen ontvangen. Hij heeft zich op grote schaal laten omkopen en in totaal een bedrag van ruim 850.000 euro aan smeergeld ontvangen. De schade die [woningstichting] als gevolg hiervan heeft geleden is aanzienlijk. Hij heeft op grove wijze misbruik gemaakt van zijn positie als directeur van [woningstichting] en het in hem gestelde vertrouwen. De ontvangen geldbedragen heeft hij buiten het zicht van de fiscus gehouden door ze over te laten maken naar zijn Zwitserse bankrekening en vervolgens niet op te nemen in de aangiften inkomstenbelasting. Het fiscale nadeel bedraagt ruim € 400.000,-. Ook heeft de verdachte twee valse facturen opgesteld.
Voor dergelijke feiten is in beginsel oplegging van gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden passend. Ook voor iemand met een blanco strafblad, zoals de verdachte. Daarbij is gelet op de wettelijke bepalingen zoals die destijds golden en de daarin vervatte strafmaxima. Het strafmaximum voor omkoping bedraagt momenteel vier jaar, maar uitgegaan moet worden van het destijds geldende maximum van 1 jaar.
Er moet ook rekening gehouden worden met het feit dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in zeer ernstige mate is overschreden. Uitgegaan van 24 januari 2006, de dag waarop de verdachte is aangehouden en in verzekering gesteld, en 14 oktober 2015, de datum waarop deze uitspraak is gedaan, is de redelijke termijn met bijna 8 jaar overschreden. Van een bijzondere omstandigheid die deze overschrijding kan rechtvaardigen is geen sprake, en zij kan evenmin worden toegeschreven aan de aanvullende onderzoekshandelingen die op verzoek van de verdediging zijn verricht.
Uit (vaste) jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2008:BD2578) volgt dat bij een termijnoverschrijding van meer dan twaalf maanden naar bevind van zaken dient te worden gehandeld. De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat de onderhavige overschrijding zo ernstig is dat in dit geval een vermindering van de straf met 75 procent op zijn plaats is en zal dan ook de in beginsel passend geachte gevangenisstraf van 36 maanden, verminderen met 27 maanden, zodat een gevangenisstraf van negen maanden resteert.
Het verzoek van de verdediging om af te zien van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die langer is dan de duur van het voorarrest, wordt dus niet gehonoreerd. Daarvoor zijn de feiten, ook tien tot vijftien jaar nadat zij gepleegd zijn, te ernstig. Om dezelfde reden kan de rechtbank zich evenmin verenigen met het betoog dat een gevangenisstraf achterwege moet blijven in het belang van [woningstichting] aan wie de verdachte nog een aanzienlijke schadevergoeding moet betalen.
Op grond van al het bovenstaande komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie geëist.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 51, 57, 225 en 328ter van het Wetboek van strafrecht en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zoals luidend ten tijde van het begaan van de feiten.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. N. Doorduijn en P. Volker, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Meulendijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 oktober 2015.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
[rechtspersoon 1] ,
op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van
4 januari 2001 tot en met 3 oktober 2005,
te Rotterdam en/of te Hoek van Holland en/of (elders) in Nederland,
meermalen althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
één of meer factu(u)r(en) op naam van [rechtspersoon 1] (D/047 en D/48),
- ( elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen -
(telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of valselijk heeft doen opmaken en/of
heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen,
immers heeft/hebben [rechtspersoon 1] en/of haar mededader(s)
(telkens) valselijk - immers opzettelijk in strijd met de waarheid -
op na te noemen factu(u)r(en) werkzaamheden en/of diensten(en) en/of
inspanningen vermeld en/of doen vermelden die in werkelijkheid
* niet en/of niet tot de op die factu(u)r(en) vermelde omvang
en/of
* niet en/of niet tot de op die factu(u)r(en) vermelde omvang door de op die
factu(u)r(en) vermelde afzender
verricht waren:
(het betreft de volgende facturen)
1) een factuur gedateerd 4 januari 2001 van [rechtspersoon 1]
managementtraining en -ondersteuning met factuurnummer 03.003 gericht aan
[rechtspersoon 2] met daarop de (zakelijk weergegeven)
aantekeningen/gegevens:"Betreft: Declaratie betreffende onroerend
goed advies Volgens afspraak brengen wij hierbij in rekening:
- advieswerkzaamheden ten behoeve van onroerend goed portefeuilles
Eur. 67.000,00
- diverse reis- en verblijfskosten Eur 445,00
- BTW 19% Eur 12.814,55
Totaal Eur. 80.259,55"(D/047)
en/of
2) een factuur gedateerd 18 maart 2003 van [rechtspersoon 1] met
factuurnummer 03.005 gericht aan [rechtspersoon 2] met daarop de (zakelijk
weergegeven) aantekeningen/gegevens:
"Betreft : Declaratie betreffende onroerend goed
advies Volgens afspraak brengen wij hierbij in rekening:
- Advieswerkzaamheden ten behoeve van onroerend goed portefeuilles
Eur. 105.000,00,
- Diverse reis- en verblijfskosten Eur. 752,00
- BTW 19% Eur. 20.093
Totaal Eur. 125.845,00"(D/048)
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken of door één of meer anderen te doen gebruiken,
tot welk(e) feit(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging, althans alleen,
opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte,
tezamen en in vereniging, althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven;
(strafbaar gesteld artikel 225 jo.51 Wetboek van strafrecht)
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij,
- op of omstreeks 18 januari 2002 (aangifte 2000) (D/300) en/of
- 3 januari 2003 (aangifte 2001) (D/301) en/of
- 4 oktober 2004 (aangifte 2003) (D/303a)),
in elk geval op of omstreeks één of meer tijdstip(pen) in de periode van
2001 tot en met 2004,
te Rotterdam en/of te Heerlen en/of te Hoek van Holland en/of (elders) in
Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) opzettelijk
een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet
inzake rijksbelastingen,
te weten een aangifte inkomstenbelasting (ten name van [verdachte] )
over de jaren/het jaar 2000 en/of 2001 en/of 2003
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of heeft doen doen,
immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s)
(telkens) opzettelijk op één of meer naar/bij de Inspecteur der belastingen of
de Belastingdienst te Rotterdam en/of te Heerlen en/of (elders) in Nederland
ingeleverde/ingezonden aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting over bedoelde
periode(n) (telkens):
- geen dan wel een te laag bedrag aan "inkomsten uit andere arbeid" en/of
"belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden" en/of "inkomsten uit
werkzaamheden die (u) niet in dienstbetrekking heeft/zijn verricht"
opgegeven en/of doen opgeven en/of
- een te laag belastbaar inkomen opgegeven en/of doen opgeven en/of
- rente en/of ontvangsten op en/of de waarde van/hoogte van het saldo op
(een) Zwitserse bankrekening(en) (genummerd: [bankrekeningnummer 1] ) niet opgegeven en/of
doen opgeven en/of
- niet het (gedeeltelijk aan hem, verdachte, toebehorende) saldo van (een)
bankrekening(en), in elk geval de bankrekening met rekeningnummer
[bankrekeningnummer 2] (op naam van zijn zoon [betrokkene] ) (over het jaar 2001)
opgegeven en/of doen opgeven,
terwijl die/dat feit(en) er (telkens) toe strekte(n) dat te weinig belasting
werd geheven;
(strafbaar gesteld in artikel 69 lid 2 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen)
art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 68 lid 2 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen
3.
hij,
op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van
1 juni 2000 tot en met 31 december 2005
te Rotterdam en/of Middelaar en/of (elders) in Nederland en/of Willemstad
en/of Curacao en/of (elders) op de Nederlandse Antillen,
tezamen en in vereniging met één en/of (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) anders dan als ambtenaar,
immers als directeur werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij [woningstichting]
te [vestigingsplaats] en/of
optredende als lasthebber van [woningstichting] te [vestigingsplaats] ,
(telkens) naar aanleiding van hetgeen hij in zijn dienstbetrekking en/of
bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan en/of nagelaten dan wel zal
doen en/of nalaten,
één of meer na te noemen gift(en) en/of (een) belofte(n) aan hem, verdachte,
en/of zijn mededader(s), namelijk (telkens) geheel of gedeeltelijk de volgende
geldbedragen:
1) fl. 1.144.113,- van/via [rechtspersoon 8] .(D/158), althans fl. 368.023,- van
( [rechtspersoon 8] . via) [rechtspersoon 3] (D/148a) (AH/70) en/of
2) fl. 800.000,- van/via [rechtspersoon 6] (D/454), althans fl. 169.750,- van
( [rechtspersoon 6] via) [rechtspersoon 3] (D/155) (AH/71) en/of
3) fl. 600.000,- van/via [rechtspersoon 9] (D/155), althans fl. 194.000,- van
( [rechtspersoon 9] via) [rechtspersoon 3] (D/156) (AH/72)
en/of
fl. 600.000,- van/via [rechtspersoon 9] (AH 89 pagina 2), althans
fl. 74.000,- (D/277) en/of fl. 23.000,-(AH/89 p.2) van ( [rechtspersoon 9] via)
[rechtspersoon 3] (AH/72) en/of
4) fl. 187.500,- van/via [medeverdachte 5] Holding B.V. (D/280), althans
fl. 60.250,- van ( [medeverdachte 5] Holding B.V. via) [rechtspersoon 3] (D/287)
(AH/76)
en/of
fl. 975.315,- van/via [medeverdachte 5] Holding B.V. (D/271), althans
SFR 72.000,- (D/283) en/of fl. 207.180,70 (D/282) van ( [medeverdachte 5] Holding
B.V. via) [rechtspersoon 3] (AH/76)
en/of
fl. 84.000,- van/via [medeverdachte 5] Holding B.V.(D/272), althans fl. 29.266,-
van ( [medeverdachte 5] Holding B.V. via) [rechtspersoon 3] (AH/76) en/of
5) 260.677 euro van/via B.V. [rechtspersoon 10] (D/095),(D/003),
(D/231) althans 74.000 euro van (B.V. [rechtspersoon 10] via)
[rechtspersoon 4] (D/402) (AH/77) en/of
6) 326.231,21 van/via [medeverdachte 5] Holding B.V. (D/275, D/407), althans 108.743
euro van ( [medeverdachte 5] Holding B.V. via) [rechtspersoon 3] (D/404, D/449) (AH/78)
en/of
7) 500.000 euro van/via [rechtspersoon 11] (D/248),
heeft aangenomen en hij dit aannemen (telkens) in strijd met de goede trouw
heeft verzwegen tegenover zijn werkgever en/of lastgever;
(artikel 328ter Wetboek van Strafrecht)
art 328ter lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Zij het dat de betalingen aan [medeverdachte 2] veelal hoger zijn dan de betalingen aan de verdachte en [medeverdachte 3] .
2.De verdachte betwist dat [woningstichting] is benadeeld. Feit is echter dat alleen al de verdachte op indirecte wijzeruima €8500.000,00 heeft ontvangen van wederpartijen van [woningstichting] , welk geld – in ieder geval in de meeste gevallen – afkomstig is uit de transacties met [woningstichting] . Niet valt in te zien dat dit geld niet – geheel of grotendeels – ten goede hadden kunnen komen aan [woningstichting] .
3.Dit betreft het project [project 5] , feit 3.2 van de tenlastelegging.
4.Artikel 7.1 van de statuten.