In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 oktober 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een gastouder, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Eiseres ontving sinds 14 februari 2011 aanvullende bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb). In het kader van een rechtmatigheidsonderzoek heeft verweerder eiseres gevraagd om gegevens te verstrekken over haar inkomsten uit een persoonsgebonden budget (PGB) en haar werkzaamheden als gastouder. Verweerder heeft eiseres een boete opgelegd van € 9.665,- wegens vermeende schending van de inlichtingenplicht, omdat zij haar inkomsten uit het PGB niet zou hebben gemeld.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat verweerder op de hoogte was van haar inkomsten uit het PGB en dat zij haar inlichtingenplicht niet heeft geschonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bijstandsaanvraag van eiseres niet bij de stukken is aangetroffen, waardoor onduidelijk blijft welke informatie zij heeft verstrekt. De rechtbank concludeert dat verweerder niet voldoende heeft aangetoond dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waarbij de boete wordt ingetrokken. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en dient het betaalde griffierecht te worden vergoed.
De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet berust op een deugdelijke feitelijke grondslag. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het opleggen van boetes in het kader van bijstandsverlening en de verplichtingen van de betrokken partijen.