4.2.Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, gelet op het genoemde advies van zijn medisch adviseur, ten aanzien van de functie Persoonlijke verzorging terecht op het standpunt gesteld dat onderzoek en advisering vanuit de Zvw door een ergotherapeut en inzet van de door deze eventueel geadviseerde hulpmiddelen en aanpassingen voorliggend is aan zorg vanuit de AWBZ. De rechtbank heeft geen reden aan de juistheid van genoemd advies te twijfelen, nu eiser zijn stelling dat hij vanwege zijn beperkingen geen of onvoldoende baat zal hebben bij inzet van een ergotherapeut niet met een verklaring van een ergotherapeut of met medisch objectieve gegevens heeft onderbouwd en de juistheid van deze stelling ook niet volgt uit de beëindiging van zijn fysiotherapie of het enkele feit – een toelichtende verklaring van een fysiotherapeut ontbreekt – dat de fysiotherapeut hem niet heeft doorverwezen. De verklaringen van eiser en zijn gezinsleden leggen tegenover het medische oordeel van verweerders terzake deskundig te achten medisch adviseur, een arts, onvoldoende gewicht in de schaal. De door eiser nog naar voren gebrachte mogelijke kosten van hulpmiddelen kunnen niet tot een ander oordeel leiden, aangezien zonder inzet van een ergotherapeut nog in het geheel niet duidelijk is welke hulpmiddelen of aanpassingen aan de orde zijn en welke financiële bijdrage eiser daarvoor eventueel verschuldigd is.
5. Ten aanzien van de functie Verpleging heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat niet duidelijk is geworden welke verpleegtechnische handelingen bij eiser verricht moeten worden. Nu eiser niet heeft toegelicht welke verpleegtechnische handelingen het zou betreffen, heeft de rechtbank geen reden dit standpunt van verweerder onjuist te oordelen.
6. Op grond van artikel 6, eerste lid, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, zoals dat luidde ten tijde van belang, omvat de functie Begeleiding activiteiten aan verzekerden die matige of zware beperkingen hebben op het terrein van de sociale redzaamheid, het bewegen en verplaatsen, het psychisch functioneren, of het geheugen en de oriëntatie, of die matig of zwaar probleemgedrag vertonen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, gelet op het aanvullende medisch advies van zijn medisch adviseur van 13 juni 2014, op het standpunt mogen stellen dat slechts ten aanzien van het bewegen en verplaatsen sprake is van (lichte tot soms) matige beperkingen, die echter na inzet van een ergotherapeut door middel van hulpmiddelen en aanpassingen – waaronder wellicht een op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning te bekostigen traplift – kunnen worden verminderd. De rechtbank heeft geen reden aan de juistheid van genoemd advies te twijfelen, nu eiser zijn standpunt dat zijn beperkingen aldus worden onderschat en dat genoemde hulpmiddelen en aanpassingen onvoldoende zullen zijn, niet met medisch objectieve gegevens heeft onderbouwd.
7. Hetgeen eiser heeft aangevoerd over zijn verzorging door zijn partner en zijn zoon behoeft geen bespreking, nu verweerder niet het standpunt heeft ingenomen dat eiser op die verzorging is aangewezen.
8. Ter zitting heeft eiser nog betoogd dat verweerder meer moeite had moeten doen om informatie van eisers huisarts te ontvangen. Dit betoog faalt, aangezien verweerder blijkens het medisch advies van 9 januari 2014 per fax informatie heeft opgevraagd en nadien daarover heeft gebeld en ook per post om aanvullende informatie heeft gevraagd, die ook is ontvangen. In het medische advies van 13 juni 2014 wordt dit met zoveel woorden bevestigd. Overigens heeft het eiser vrijgestaan ook zelf een verklaring van zijn huisarts te overleggen.
9. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.