ECLI:NL:RBROT:2015:7264

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 september 2015
Publicatiedatum
12 oktober 2015
Zaaknummer
C/10/480023 / FT EA 15/1668
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aangehouden beslissing op verzoek tot dwangakkoord in faillissementsprocedure met schuldeisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 september 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, ingediend door verzoekster, die te maken heeft met een aantal schuldeisers. Verzoekster heeft op 6 juli 2015 een verzoek ingediend om een drietal schuldeisers, waaronder Telfort, te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. Tijdens de zitting op 3 september 2015 zijn de schuldeisers, met uitzondering van Telfort, niet verschenen. Telfort heeft voorafgaand aan de zitting aangegeven in te stemmen met de regeling, waardoor het verzoek tegen hen is ingetrokken. De aangeboden regeling voorziet in een betaling van 16,78% aan de preferente schuldeiser en 8,39% aan de concurrente schuldeisers, met uitzondering van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), dat geen finale kwijting verleent voor hun restantvorderingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de regeling met het CJIB afwijkt van die met de andere schuldeisers, wat leidt tot een bevoordeling van het CJIB. Dit maakt dat de rechtbank de regeling niet dwingend kan opleggen aan de weigerende schuldeisers, Wehkamp en de Gemeente Rotterdam. De rechtbank heeft besloten de behandeling van het verzoek aan te houden tot 7 december 2015, zodat verzoekster de kans krijgt om het gebrek in het aanbod te herstellen en een nieuwe regeling voor te stellen die voor alle schuldeisers met dezelfde rang gelijkluidend is.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 10 september 2015
in de zaak van:
[naam 1],
wonende te [adres]
[woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 6 juli 2015, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een drietal schuldeisers, te weten:
  • Wehkamp.nl, vertegenwoordigd door GGN Maas-Delta (hierna te noemen: Wehkamp);
  • Gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door GGN Maas-Delta;
  • Telfort Mobiel (hierna te noemen: Telfort)
die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Telfort heeft voorafgaande aan de zitting, bij brief van 30 juli 2015, aan de rechtbank te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. Ter zitting is het verzoek voor zover gericht tegen Telfort ingetrokken.
Ter zitting van 3 september 2015 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • [naam 2] werkzaam bij de Gemeente Brielle (hierna te noemen schuldhulpverlening).
De schuldeisers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift 21 schuldeisers, waarvan 1 preferente en 20 concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 27.702,63 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van 18 februari 2015 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 16,78% aan de preferente schuldeiser en 8,39% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
De regeling omvat voor alle schuldeisers behalve het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna te noemen: CJIB) de verplichting om finale kwijting te verlenen voor hun restantvorderingen.
De brief van 13 april 2015 waarmee de algemeen directeur van het CJIB namens het CJIB het aanbod heeft aanvaard luidt namelijk – voor zover voor de beoordeling van het verzoek relevant – als volgt:
“Op 23 februari 2015 heb ik uw voorstel tot minnelijke schuldregeling op naam van [naam 1] , geboren op [geboortedatum] , ontvangen. Ik ga hiermee akkoord.
Het restant van de vordering blijft na afloop van de minnelijke schuldregeling opeisbaar. Dit is overeengekomen in artikel 14.1 van het convenant tussen de NVVK en het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB)”.
De overige 18 schuldeisers stemmen volledig met de aangeboden schuldregeling in. Wehkamp en Gemeente Rotterdam stemmen hier niet mee in. Zij hebben samen een vordering van € 8.241,82 op verzoekster, welke 29,75% van de totale schuldenlast beloopt.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Wehkamp en Gemeente Rotterdam bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Wehkamp en Gemeente Rotterdam in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het totaalbedrag van de vorderingen van de weigerende schuldeisers 29,75% van de schuldenlast bedraagt en dat 18 van de 19 overige schuldeisers integraal met de aangeboden regeling akkoord zijn gegaan.
Voorts is door schuldhulpverlening ter zitting verklaard dat is voldaan aan de waarborgen die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen. Zonodig zal budgetbeheer worden ingesteld. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Alsdan zal immers bewindvoerderssalaris en griffierecht verschuldigd zijn, hetgeen in mindering zou komen op het door verzoekster ten behoeve van haar schuldeisers te sparen bedrag. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeiser minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Echter, de regeling met het CJIB wijkt af van de aan de andere schuldeisers aangeboden regeling, nu de verplichting voor het CJIB om finale kwijting te verlenen ontbreekt.
Het CJIB wordt aldus bevoordeeld ten opzichte van de andere schuldeisers, die wel afstand doen van het restant van hun vorderingen. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat de andere schuldeisers op de hoogte zijn gebracht van de bevoorrechte positie van het CJIB. De schuldhulpverlener heeft ter zitting desgevraagd ook bevestigd dat de andere schuldeisers hiervan niet door de schuldhulpverlening op de hoogte zijn gebracht.
Die, de andere schuldeisers onbekende, bevoordeling van het CJIB maakt dat de onderhavige regeling niet dwingend kan worden opgelegd aan Wehkamp en Gemeente Rotterdam. De rechtbank zoekt bij de beoordeling van deze regeling aansluiting bij de dwingend voorgeschreven regels voor de homologatie van een tijdens de schuldsaneringsregeling aangeboden akkoord: artikel 338 lid 2 jo. 153 lid 2 aanhef en sub 3 Fw bepaalt dat de rechtbank de homologatie van een dergelijk akkoord zal weigeren indien het akkoord door begunstiging van een of meer schuldeisers tot stand is gekomen.
Dat de onderhavige begunstiging van het CJIB plaatsvindt op grond van afspraken die door de NVVK met het CJIB in een convenant zijn gemaakt, doet daar niet aan af. Bij de totstandkoming van dat convenant zijn de andere schuldeisers van verzoekster immers niet betrokken geweest, laat staan dat zij daarmee hebben ingestemd.
De vordering van het CJIB bedraagt € 346,-. Het betreft, volgens verklaring van verzoekster, parkeerboetes. De boetes zijn derhalve “saneerbaar”: zou verzoekster het wettelijke schuldsaneringstraject met goed gevolg doorlopen en aldus een “schone lei” verkrijgen, dan zou het CJIB de mogelijkheid verliezen om voldoening van deze boetes, althans het onbetaalde deel daarvan, van verzoekster af te dwingen.
Verzoekster mocht erop vertrouwen dat het aanbod inhoudelijk op de juiste wijze tot stand zou zijn gekomen. De onderhavige regeling vertoont echter, zoals hiervoor is overwogen, een gebrek. Het gaat de rechtbank gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval te ver om het verzoek nu al af te wijzen. Verzoekster verdient de kans om het gebrek te herstellen en aldus binnen het bestaande traject een nieuw aanbod op te stellen.
De rechtbank zal de behandeling van het verzoek dan ook aanhouden tot 7 december 2015 te 10:50 uur teneinde verzoekster in de gelegenheid te stellen om het eerdergenoemde gebrek in het aanbod te herstellen door het opstellen van een nieuwe, voor alle schuldeisers met dezelfde rang gelijkluidende regeling en het aanbieden van die regeling aan die schuldeisers.
Deze regeling behoeft niet voor alle schuldeisers van gelijke rang gelijkluidend te zijn, indien die ongelijkheid maar voor alle schuldeisers kenbaar is en alle andere schuldeisers met die ongelijkheid (schriftelijk) instemmen.
Een gelijkluidende regeling wordt natuurlijk het meest eenvoudig verkregen indien het CJIB alsnog finale kwijting verleend voor de schulden. Bij weigering door het CJIB staat verzoekster ook ten aanzien van deze schuldeiser in beginsel de weg van het dwangakkoord open.

5.De beslissing

De rechtbank:
- houdt de behandeling van het verzoek aan tot 7 december 2015 te 10:50 uur.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout, rechter, en in aanwezigheid van mr. L. Timmermans, griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 september 2015.