ECLI:NL:RBROT:2015:7260

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2015
Publicatiedatum
12 oktober 2015
Zaaknummer
C/10/480338 / FT EA 15/1713
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek om een moratorium in het kader van de faillissementswet

In deze zaak heeft verzoekster op 9 juli 2015 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 van de Faillissementswet (Fw) en artikel 287b, eerste lid, Fw, met het doel een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoekschrift vastgesteld op 11 augustus 2015. Tijdens de zitting zijn zowel verzoekster als vertegenwoordigers van de gemeente Schiedam en Stichting Woonplus Schiedam aanwezig geweest. Verzoekster heeft een huurachterstand opgebouwd sinds het aangaan van de huurovereenkomst op 5 november 2014, en heeft zich niet als een goede huurder gedragen, wat heeft geleid tot overlast en vervuiling in de woning. Ondanks dat verzoekster recentelijk enkele huurtermijnen heeft voldaan, is de rechtbank van oordeel dat er geen stabiele financiële situatie is en dat verzoekster te passief is geweest in het oplossen van haar problemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, maar heeft geconcludeerd dat het belang van de verhuurder, Stichting Woonplus Schiedam, zwaarder weegt dan dat van verzoekster. Het verzoek om een moratorium is afgewezen, en verzoekster is niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft de beslissing op 18 augustus 2015 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Insolventie
moratorium
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 18 augustus 2015
[naam 1],
wonende te [adres]
[woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 9 juli 2015, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw) een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 10 juli 2015 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 11 augustus 2015.
Ter zitting van zijn verschenen en gehoord:
  • mevrouw [naam 1] , verzoekster;
  • de heer [naam 2] , werkzaam bij de gemeente Schiedam (hierna: SHV);
  • mevrouw [naam 3] , werkzaam bij Stichting Woonplus Schiedam, gevestigd te Schiedam, (hierna: verweerster).
Mevrouw [naam 3] heeft namens verweerster voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en de stichting Stichting Woonplus Schiedam gevestigd te Schiedam te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 1 mei 2015 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
SHV heeft ter zitting gemeld dat verzoekster zich in december 2014 heeft aangemeld bij schuldhulpverlening. Omdat verzoekster niet aanwezig kon zijn bij de verplichte workshop, georganiseerd in januari 2015, heeft het intakegesprek eerst op 14 mei 2015 plaatsgevonden. Sinds 23 juni 2015 is er budgetbeheer bij Humanitas. De huurtermijnen van juli en augustus 2015 zijn voldaan door verzoekster, nu het budgetbeheer nog niet geheel goed loopt.
Er is een start gemaakt met het inventariseren van alle schulden; SHV is nog in afwachting van reacties van een zestal schuldeisers. De verwachting is dat binnen enkele weken een voorstel kan worden gedaan aan alle schuldeisers.
Het is SHV bekend dat de Belastingdienst beslag heeft gelegd op het inkomen van verzoekster, in elk geval sinds zij het intakegesprek heeft gehad bij SHV. Dit is inmiddels opgeheven en verzoekster kan over haar inkomen beschikken.

3.Het verweer

Tussen verweerster en verzoekster is met ingang van 5 november 2014 een huurovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de woning aan het [adres] te [woonplaats] .
Ter zitting heeft verweerster gemeld dat de lopende huurtermijnen voor juli en augustus 2015 inmiddels zijn betaald, maar dat dit te laat is gebeurd. De huurtermijnen dienen elke maand voor de eerste van de maand te zijn betaald, zoals ook overeengekomen in de huurovereenkomst.
De betalingsachterstand is reeds in januari 2015 ontstaan. Verzoekster heeft tot op heden slechts vier betalingen verricht, zes huurtermijnen zijn onbetaald gebleven.
Verweerster heeft in februari 2015 twee huisbezoeken bij verzoekster afgelegd, in maart 2015 één huisbezoek, en in juni 2015 ook één huisbezoek. Deze huisbezoeken hebben plaatsgevonden in verband met de betalingsachterstand, maar tevens in verband met de leefomstandigheden van verzoekster. Er is sprake van overlast en vervuiling vanwege het grote aantal huisdieren dat verzoekster houdt. Ondanks de gemaakte afspraken tijdens de huisbezoeken, zijn deze problemen nog niet volledig verholpen.
Verweerster is van mening dat haar intensieve contacten en haar inspanningen ten spijt, verzoekster te weinig inzet heeft getoond om de betalingen te hervatten. De betalingen voor juli en augustus 2015 zijn bovendien niet voor de eerste van de maand voldaan.
Gelet op het voornoemde is verweerster van mening dat het verzoek dient te worden afgewezen.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 1 mei 2015 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 22 juni 2015 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 16 juli 2015 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 1 mei 2015 ten uitvoer kan leggen.
Verzoekster heeft vrijwel direct na het ingaan van de huurovereenkomst een betalingsachterstand laten ontstaan door de maandelijkse huurtermijnen vanaf januari 2015 niet meer te voldoen. Verweerster heeft gepoogd de problemen in een vroegtijdig stadium aan te pakken, door een aantal keer bij verzoekster op huisbezoek te gaan en haar aan te sporen haar problemen op te lossen en de betalingen te hervatten, maar verzoekster heeft zich te lang te passief opgesteld. Er is een groot aantal maanden verstreken voordat de intake bij SHV heeft plaatsgevonden. Dit traject bevindt zich thans nog in een pril stadium. Er is weliswaar sinds kort budgetbeheer voor verzoekster geregeld bij Humanitas, maar dit budgetbeheer loopt nog niet naar behoren, zodat de huurtermijnen over juli en augustus 2015 door verzoekster zelf – te laat – zijn voldaan. Dit brengt mee dat er nog niet gesproken kan worden van een stabiele financiële situatie, waarin voldoende aannemelijk is dat de lopende huurtermijnen tijdens het minnelijk traject zullen worden voldaan.
Daar komt bij dat is gebleken dat verzoekster, door een (veel) groter aantal huisdieren te houden dan in de ogen van verweerster wenselijk is, overlast en vervuiling heeft veroorzaakt, waarover eveneens gesprekken hebben plaatsgevonden. Ondanks alle inspanningen van verweerster is ook deze problematiek nog niet opgelost.
Dit alles brengt mee dat het belang van verweerster zwaarder dient te wegen dan het belang van verzoekster. De verzochte voorziening zal dan ook worden afgewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan van verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek ex artikel 287b Fw af;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van Spengen, rechter, en in aanwezigheid van
mr. L. Luijt, griffier, in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2015.