In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 oktober 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van belastingfraude. De verdachte, geboren in 1950 en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, werd ervan beschuldigd inkomsten van meer dan twee miljoen euro buiten het zicht van de fiscus te houden en niet te vermelden in zijn aangiften inkomstenbelasting. Het fiscale nadeel werd geschat op meer dan één miljoen euro. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een zeer ernstige overschrijding van de redelijke termijn van ruim 7 jaar en 8 maanden, waardoor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer passend werd geacht. In plaats daarvan werd de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 240 uur.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de jaren 2000, 2003 en 2004 opzettelijk onjuiste aangiften inkomstenbelasting heeft gedaan. Hij heeft geen melding gemaakt van zijn woning in Frankrijk en een Zwitserse bankrekening waarop neveninkomsten werden overgemaakt. De verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij de woning in Frankrijk heeft gekocht, maar heeft dit niet opgegeven in zijn aangiften. De rechtbank verwierp de verdediging van de verdachte dat hij geen opzet had op het verzwijgen van zijn vermogen, en concludeerde dat hij opzettelijk zijn aangiften onjuist heeft ingevuld.
De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ondanks de lange duur van de procedure en de verantwoordelijkheid die de verdachte heeft genomen, vond de rechtbank dat een werkstraf passend was. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur, met aftrek voor de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de verdachte ook vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard.