ECLI:NL:RBROT:2015:7234

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2015
Publicatiedatum
12 oktober 2015
Zaaknummer
10/996558-05
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude door het verzwijgen van inkomsten en onjuiste aangiften inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 oktober 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van belastingfraude. De verdachte, geboren in 1950 en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, werd ervan beschuldigd inkomsten van meer dan twee miljoen euro buiten het zicht van de fiscus te houden en niet te vermelden in zijn aangiften inkomstenbelasting. Het fiscale nadeel werd geschat op meer dan één miljoen euro. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een zeer ernstige overschrijding van de redelijke termijn van ruim 7 jaar en 8 maanden, waardoor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer passend werd geacht. In plaats daarvan werd de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 240 uur.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de jaren 2000, 2003 en 2004 opzettelijk onjuiste aangiften inkomstenbelasting heeft gedaan. Hij heeft geen melding gemaakt van zijn woning in Frankrijk en een Zwitserse bankrekening waarop neveninkomsten werden overgemaakt. De verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij de woning in Frankrijk heeft gekocht, maar heeft dit niet opgegeven in zijn aangiften. De rechtbank verwierp de verdediging van de verdachte dat hij geen opzet had op het verzwijgen van zijn vermogen, en concludeerde dat hij opzettelijk zijn aangiften onjuist heeft ingevuld.

De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ondanks de lange duur van de procedure en de verantwoordelijkheid die de verdachte heeft genomen, vond de rechtbank dat een werkstraf passend was. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur, met aftrek voor de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de verdachte ook vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996558-05
Datum uitspraak: 12 oktober 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950,
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
raadsman F.G.L. van Ardenne, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 22 juni 2015 en 23 en 28 september 2015.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. van de Kerkhof heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.

4.Bewezenverklaring en bewijs

Standpunten van de verdediging
Door de verdediging is op onderdelen vrijspraak bepleit van het van het aan de verdachte tenlastegelegde feit, wegens het ontbreken van opzet bij de verdachte.
a. Wat betreft de aangiften inkomstenbelasting 2000 en 2003 heeft de verdachte geen opzet gehad op het buiten het zicht van de fiscus houden van een deel van zijn vermogen door in bedoelde aangiften zijn woning in Frankrijk niet op te geven. Immers, naar de overtuiging van de verdachte was het de Franse Staat die, op grond van het verdrag daartoe, belasting zou heffen op de in Frankrijk gelegen en aan de verdachte toebehorende woning. Het niet opgeven van de woning aan de Belastingdienst leverde de Nederlandse Staat geen nadeel op.
Het op 30 maart 2000 door de medeverdachte [medeverdachte] , via diens vennootschap [vennootschap] , op verzoek van de verdachte aan de Franse bank [bankinstelling] overgemaakte geldbedrag ten behoeve van diens woning in Frankrijk, betrof toentertijd geen inkomsten maar een lening. Deze lening werd in eerst na het jaar 2000 kwijtgescholden en kon pas vanaf dat moment als belastbaar inkomen worden beschouwd. Ook hier ontbreekt de opzet op het doen van onjuist dan wel onvolledig doen van aangifte inkomstenbelasting over de jaren 2000 en 2003.
Over het jaar 2004 heeft de verdachte een onjuiste aangifte inkomstenbelasting gedaan teneinde zichzelf niet te belasten. Er was in die tijd inmiddels een onderzoek door de FIOD naar de inkomensgegevens van de verdachte gaande en om zichzelf niet te incrimineren, werd door de verdachte de door hem ingezette lijn van de voorgaande jaren voortgezet. Bij brief van de accountant van de verdachte aan de Belastingdienst van 25 juli 2007 heeft de verdachte bovendien alsnog zijn aangifte inkomstenbelasting 2004 gecompleteerd. Opzet op het benadelen van de Nederlandse staat ontbreekt ook in dit geval.
Oordeel van de rechtbank
In 2000 maakte de medeverdachte [medeverdachte] , via zijn vennootschap [vennootschap] en op verzoek van de verdachte, fl. 1.001.141,20 over op een rekening van een notaris in Frankrijk, bestemd voor de aankoop van een woning aldaar op naam van de verdachte. De verdachte heeft op zitting erkend dat hij inderdaad in 2000 die woning heeft gekocht. In zijn – door hemzelf ingevulde – aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2000 en 2003 heeft de verdachte dit vermogensbestanddeel onvermeld gelaten bij de beantwoording van de daarop gerichte vragen in de aangifteformulieren. In het aangifteformulier Inkomstenbelasting 2000 heeft de verdachte onder 13a melding gemaakt van de WOZ-waarde van zijn hoofdverblijf in Nederland. De vraag onder 13b naar de WOZ-waarde en de huurwaarde andere eigen woning(en) is door de verdachte door doorhaling onbeantwoord gelaten. In het aangifteformulier Inkomstenbelasting 2003 heeft de verdachte, gevraagd naar opgave van overige onroerende zaken, onder 18e alleen melding gemaakt van de waarde betreffende een viertal beleggingsobjecten, maar niet de waarde van de woning in Frankrijk. Het kan dus niet anders dan dat de verdachte opzettelijk zijn aangifte op dit punt niet juist heeft ingevuld. Dat hij meende dat er geen belasting over die woning verschuldigd was, doet daaraan niet af. Door geen opgave te doen van de woning, onthoudt hij de belastingdienst de mogelijkheid om (de herkomst van) zijn vermogen te controleren. Concreet: met het verzwijgen van zijn Franse huis heeft de verdachte de belastingdienst het zicht ontnomen op de onderliggende betaling van fl. 1.001.141,20, welke betaling – zoals hierna zal blijken – door de verdachte ten onrechte niet is vermeld in zijn aangifte. Daarmee strekt het feit er toe dat er te weinig belasting wordt betaald.
Het verweer zoals hiervoor genoemd onder a. wordt, gelet op het voorgaande, verworpen.
De stelling van de verdachte dat het bedrag dat door [medeverdachte] naar een notaris in Frankrijk werd overgemaakt aanvankelijk een lening ten behoeve van de verdachte was en dus niet als genoten inkomsten opgegeven hoefde te worden, is niet geloofwaardig. Een overeenkomst van geldlening of enig ander document waarin afspraken over een lening zijn neergelegd, ontbreekt. Bovendien heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat het geld de beloning was voor door de verdachte verrichte projectontwikkelingswerkzaamheden, welke beloning eventueel (gedeeltelijk) terugbetaald moest worden indien het project onvoldoende opbracht. Een dergelijke afspraak doet echter aan de plicht de inkomsten op te geven niet af, temeer nu de verdachte deze inkomsten ook in latere jaren niet (uit eigen beweging) heeft opgegeven.
Ook het verweer zoals hiervoor genoemd onder b. wordt, gelet op het voorgaande, verworpen.
De omstandigheid dat de fiscus bezig was met een strafrechtelijk onderzoek naar de verdachte, doet niet af aan de verplichting van de verdachte om – ondanks de door de verdachte gedane onjuiste opgaven in aangiften inkomstenbelasting van voorgaande jaren – zijn aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2004 juist en volledig te doen. Het zwijgrecht in het strafproces staat los van de verplichting zijn inkomsten over 2004 juist op te geven. De brief uit 2007 waarbij de fiscus ter aanvulling op de aangifte inkomstenbelasting 2004 wordt verwezen naar de bevindingen van de Fiod doet evenmin af aan de strafbaarheid.
Het verweer zoals hiervoor genoemd onder c. wordt, gelet op het voorgaande, eveneens verworpen.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij,
in de
periode van 2001 tot en met 2006,
op -
28september 2001 (aangifte 2000) en -
9juli 2004 (aangifte 2003) en
- 30 juni 2006 (aangifte 2004)
in Nederland,
telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld
in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten een aangifte inkomstenbelasting ten name van [verdachte]
over het jaar 2000 en 2003 en 2004
onjuist heeft gedaan,
immers heeft hij
telkens opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de
Belastingdienst
in Nederland ingeleverde/ingezonden aangiftebiljet inkomstenbelasting over
bedoelde perioden
- geen bedrag uit inkomsten uit werkzaamheden die niet
in dienstbetrekking zijn verricht opgegeven en
- een te laag belastbaar inkomen opgegeven en
- rente en ontvangsten op en de hoogte van het saldo op
een Zwitserse bankrekening (genummerd [bankrekeningnummer] )
niet opgegeven en
- in de aangifte 2000 en in de aangifte 2003 de waarde van zijn woning in
Frankrijk niet opgegeven;
terwijl dat feit er telkens toe strekte dat te weinig belasting
werd geheven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk een bij de belastingdienst voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in de jaren 2000, 2003 en 2004 belastingfraude gepleegd. Inkomsten die de verdachte ontving naast zijn dienstbetrekking, berekend op totaal meer dan twee miljoen euro, heeft hij buiten het zicht van de fiscus gehouden en niet te vermeldt in zijn aangiften voor de inkomstenbelasting. Hij heeft geen melding gemaakt van zijn Zwitserse bankrekening waarop die neveninkomsten veelal werden overgemaakt en ook van zijn huis in Frankrijk heeft hij geen opgave gedaan. Het fiscale nadeel bedraagt meer dan één miljoen euro.
Dit rechtvaardigt op zich zonder meer een gevangenisstraf. Dat geldt ook voor – zoals in dit geval – iemand die niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en die de verschuldigde belastingen – na ontdekking – alsnog betaald heeft. De zogeheten LOVS oriëntatiepunten gaan voor een fraude van meer dan één miljoen euro uit van een gevangenisstraf van 24 maanden.
De rechtbank stelt evenwel vast dat er in deze zaak sprake is van een zeer ernstige overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Uitgegaan van een aanvang van die termijn op 24 januari 2006, de dag waarop de verdachte door opsporingsambtenaren van de FIOD werd aangehouden, en een periode van 2 jaar, omdat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die verlenging van de termijn rechtvaardigen, is de redelijke termijn met ruim 7 jaar en 8 maanden overschreden. Een overschrijding die niet aan de verdediging verweten kan worden. Oplegging van een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf – ook een gevangenisstraf waarop korting is toegepast - wordt onder deze omstandigheden niet meer passend geacht. Wel verdient het strafbare handelen van de verdachte, ondanks het gewicht van de lange onzekerheid waarin hij heeft verkeerd en de terugkerende aandacht in de media voor zijn strafzaak en de verantwoordelijkheid die de verdachte heeft genomen en getoond voor zijn handelen, oplegging van een straf.
Alles afwegend, zal aan de verdachte een werkstraf van de maximale duur van 240 uur worden opgelegd, met aftrek voor de tijd die is doorgebracht in voorarrest.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zoals dit artikel luidde ten tijde van het begaan van het feit.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
234 (tweehonderdvierendertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
117 (honderdzeventien) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. N. Doorduijn en P. Volker, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Meulendijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 oktober 2015.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij,
op of omstreeks één of meer tijdstip(pen) gelegen in de
periode van 2001 tot en met 2006,
in elk geval op of omstreeks
- 20 september 2001 (aangifte 2000) (D/312) en/of
- 5 juli 2004 (aangifte 2003) (D/313) en/of,
- 30 juni 2006 (aangifte 2004) (D/532)
te Middelburg en/of te Heerlen en/of te Goedereede en/of te Voorburg en/of te
Rijswijk en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld
in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten een aangifte inkomstenbelasting (ten name van [verdachte] )
over het jaar 2000 en/of 2003 en/of 2004
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, en/of heeft doen doen,
immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s)
(telkens) opzettelijk op die/het bij de Inspecteur der belastingen of de
Belastingdienst te Middelburg en/of te Heerlen en/of te Rijswijk en/of elders
in Nederland ingeleverde/ingezonden aangiftebiljet inkomstenbelasting over
bedoelde periode(n) (telkens)
- geen dan wel een te laag bedrag uit inkomsten uit werkzaamheden die (u) niet
in dienstbetrekking heeft/zijn verricht opgegeven en/of doen opgeven, en/of
- een te laag belastbaar inkomen opgegeven en/of doen opgeven, en/of
- rente en/of ontvangsten op en/of de waarde van/hoogte van het saldo op
(een) Zwitserse bankrekening(en) (genummerd [bankrekeningnummer] )
niet opgegeven en/of doen opgeven, en/of
- in de aangifte 2000 en/of in de aangifte 2003 (de waarde van) zijn woning in
Frankrijk niet opgegeven en/of doen opgeven;
terwijl die/dat feit(en) er (telkens) toe strekte(n) dat te weinig belasting
werd geheven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden,
voorzover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde
betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(artikel 69 lid 2 van de Algemene Wet Inzake Rijksbelastingen)
art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 68 lid 2 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen