22.1Title to the Deliverables shall pass to Company progressively as the Work is being performed. Title to Materials passes to Company on arrival at Site, or when paid for by Company, if payment has been made earlier.
As soon as Materials and Company’s Materials arrive at Site, Contractor shall mark them with an identification number and Company’s name, and as far as possible keep them separate from other items.”
CKT heeft gesteld dat ten aanzien van de overeenkomst die zij heeft gesloten met HHI en de daarop van toepassing zijnde voorwaarden het volgende geldt:
- Company: HHI;
- Materials: de onder meer door [gedaagde1] geleverde roerende zaken waaruit de living quarters zijn vervaardigd;
- Site: het terrein van Mammoet aan de [adres1] te Schiedam.
Indien de stellingen van CKT worden gevolgd is de eigendom van de door [gedaagde1] geleverde roerende zaken op grond van de tweede zin van artikel 22.1 overgegaan op HHI op het moment dat deze zaken zijn gearriveerd op het terrein van Mammoet. Dit geldt, zoals de voorzieningenrechter begrijpt, eveneens voor de overige roerende zaken die voor de vervaardiging van de living quarters zijn gebruikt, nu CKT heeft gesteld dat op alle overeenkomsten die zij met onderaannemers ten aanzien van het onderhavige project heeft gesloten dezelfde voorwaarden van toepassing zijn. In die optiek is HHI op grond van artikel 5:16 lid 1 BW, als eigenaar van de oorspronkelijke zaken, eigenaar geworden van de nieuwe zaak, te weten de living quarters.
4.3.4.[gedaagde1] c.s. heeft evenwel, bij gebrek aan wetenschap, betwist dat de overeenkomsten tussen HHI en CKT en CKT en [gedaagde1] en de daarop van toepassing zijnde voorwaarden (grotendeels) gelijk zijn en zodoende voorts betwist dat HHI op grond van artikel 22.1 van de NKT 07-voorwaarden eigenaar is geworden van de door [gedaagde1] geleverde roerende zaken. In haar optiek geldt enkel het tussen CKT en [gedaagde1] van toepassing zijnde artikel 22.1, zodat CKT op grond van de eerste zin van dat artikel eigenaar is geworden van de door [gedaagde1] in België vervaardigde roerende zaken.
4.3.5.Hoewel het, gezien de overgelegde stukken en de door partijen in de in Noorwegen gevoerde arbitrale procedure ingenomen standpunten, voor de hand ligt dat artikel 22.1 van de NKT 07-voorwaarden onverkort van toepassing is op de overeenkomst tussen HHI en CKT, heeft CKT, gezien de betwisting daaromtrent van de zijde van [gedaagde1] c.s., haar stellingen dienaangaande onvoldoende onderbouwd. CKT heeft immers nagelaten enig stuk te overleggen waaruit blijkt dat de NKT 07-voorwaarden, althans artikel 22.1 daarvan, ook in de relatie tussen haar en HHI gelden. Te dien aanzien is derhalve nader onderzoek en (mogelijk) nadere bewijsvoering in een bodemprocedure noodzakelijk. De onderhavige procedure leent zich daar niet voor.
Er is dan ook thans geen uitsluitsel te geven omtrent het eigenaarschap van de living quarters op grond van artikel 5:16 lid 1 BW.
4.3.6.Artikel 5:16 lid 2 BW
Ongeacht het voorgaande, geldt het volgende.
In het tweede lid van artikel 5:16 BW is de uitzondering op de in lid 1 opgenomen hoofdregel geformuleerd. De omstandigheden van dit geval rechtvaardigen naar het oordeel van de voorzieningenrechter toepassing van deze uitzondering in dit geschil.
4.3.7.Gezien de stukken en de stellingen van partijen ter zitting is het namelijk voldoende aannemelijk geworden dat naar verkeersopvattingen Statoil, ongeacht de verschillende schakels in de overeenkomstenketen, degene is die voor zichzelf de living quarters doet vormen. Dat [gedaagde1] c.s. niet alleen opdracht had tot de bouw van onderdelen maar ook tot het verrichten van engineering ten behoeve daarvan doet hieraan niet af. Niet omstreden is immers dat deze engineering diende plaats te vinden binnen de specificaties die (uiteindelijk) door Statoil zijn vastgesteld.
4.3.8.Hierbij is van belang dat het ervoor moet worden gehouden dat lid 2 geen betrekking heeft op gevallen waarin een nieuwe zaak (enkel) wordt gemaakt uit materiaal van de vormer (in dit geval CKT) of degene die doet vormen (in dit geval Statoil). Deze bepaling ziet derhalve slechts op de gevallen waarin de nieuwe zaak (mede) is gevormd uit materiaal van een derde. Zoals CKT echter onbetwist heeft gesteld zijn de living quarters mede gevormd uit, zoals hiervoor reeds is vastgesteld, door anderen dan [gedaagde1] aan CKT geleverd materiaal waarvan vermoedelijk HHI op grond van de NKT 07- voorwaarden, maar in ieder geval niet CKT, eigenaar was. Dit betekent dat artikel 5:15 lid 2 BW in casu van toepassing is.
4.3.9.Ten slotte zijn de kosten van de vorming van de living quarters zeker niet zo gering dat de tenzij-clausule opgenomen in artikel 5:16 lid 2 BW van toepassing is.
4.3.10.Dit betekent dat aan de voorwaarden van dit tweede lid is voldaan. Hieruit vloeit aanstonds voort dat Statoil eigenaar is van de living quarters.