In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 augustus 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen ABN AMRO BANK N.V. (hierna: ABN) en GYRON CREW INC. (hierna: Gyron). ABN vorderde de opheffing van een conservatoir beslag dat door Gyron was gelegd op het binnenvaartschip [schip1]. De achtergrond van de zaak betreft een kredietovereenkomst tussen ABN en de vennootschap onder firma [bedrijf1], waarbij ABN een recht van eerste hypotheek had op de schepen van [bedrijf1]. Gyron had een vordering op [bedrijf1] en had conservatoir beslag gelegd op [schip1] ter verzekering van deze vordering. ABN stelde dat Gyron geen uitzicht had op voldoening van haar vordering, omdat de vordering niet bevoorrecht was in de zin van artikel 8:821 BW.
De rechtbank oordeelde dat Gyron misbruik maakte van haar bevoegdheid door het beslag te handhaven, aangezien de vordering van ABN op [bedrijf1] aanzienlijk hoger was dan die van Gyron. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verkoopopbrengst van [schip1] niet toereikend zou zijn om de vordering van Gyron te voldoen, en dat het beslag door Gyron enkel als pressiemiddel werd gebruikt. De vordering van ABN tot opheffing van het beslag werd toegewezen, en Gyron werd veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een conservatoir beslag kan worden opgeheven, met name de ondeugdelijkheid van de vordering van de beslaglegger en het misbruik van bevoegdheid. De rechtbank wees erop dat de vordering van Gyron niet bevoorrecht was en dat de handhaving van het beslag niet gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden van de zaak.