ECLI:NL:RBROT:2015:7042

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 september 2015
Publicatiedatum
2 oktober 2015
Zaaknummer
C/10/471693 / HA ZA 15-254
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangbevel gemeentelijke heffingen en verzoek om kwijtschelding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 september 2015 uitspraak gedaan in een verzetprocedure van [eiser] tegen de Gemeente Albrandswaard. [eiser] had verzet aangetekend tegen dwangbevelen die waren opgelegd voor gemeentelijke heffingen en waterschapsbelasting over de jaren 2013 en 2014. De Gemeente Albrandswaard had de belastingheffing en -invordering uitbesteed aan het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling (SVHW).

De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] geen bezwaar had gemaakt tegen de opgelegde aanslagen en dat zijn verzoek om kwijtschelding was afgewezen omdat hij zijn financiële gegevens niet had verstrekt. De rechtbank oordeelde dat het verzet tijdig en op de juiste wijze was ingesteld, maar dat het alleen gericht kon zijn tegen de aanslagen en dwangbevelen voor het belastingjaar 2013.

De rechtbank heeft vervolgens de materiële verschuldigdheid van de aanslagen beoordeeld. Het verzet van [eiser] werd ongegrond verklaard, omdat onvoldoende was aangetoond dat de materiële verschuldigdheid van de aanslagen zo twijfelachtig was dat de ontvanger niet tot tenuitvoerlegging had kunnen overgaan. De rechtbank heeft [eiser] veroordeeld in de proceskosten van de Gemeente Albrandswaard, die zijn begroot op € 904,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/471693 / HA ZA 15-254
Vonnis van 23 september 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in het verzet,
advocaat mr. R.A.U. Juchter van Bergen Quast,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE ALBRANDSWAARD,
zetelend te Poortugaal, gemeente Albrandswaard,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. A.G. Hendriks.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Gemeente Albrandswaard genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 mei 2015 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • het proces-verbaal van comparitie van 22 juni 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Gemeente Albrandswaard en het waterschap Hollandse Delta laten de belastingheffing en –invordering uitvoeren door het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling (hierna: SVHW).
2.2.
Aan [eiser] zijn voor de belastingjaren 2013 en 2014 de volgende aanslagen gemeentelijke heffingen en waterschapsbelasting opgelegd:
  • aanslagnummer [nummer 1] , Gemeente Albrandswaard, d.d. 30-11-2013, € 132,09;
  • aanslagnummer [nummer 2] , waterschap Hollandse Delta, d.d. 31-12-2013, € 16,56;
  • aanslagnummer [nummer 3] , Gemeente Albrandswaard, d.d. 28-02-2014, € 406,35;
  • aanslagnummer [nummer 4] , waterschap Hollandse Delta, d.d. 28-02-2014, € 153,14.
Tegen deze aanslagen is door [eiser] geen bezwaar gemaakt. De opgelegde aanslagen zijn door [eiser] , ook na verzonden aanmaningen, niet voldaan. Met betrekking tot de aanslagen over 2014 en de aanslag waterschapsbelasting 2013 is door [eiser] een verzoek om kwijtschelding gedaan. Het verzoek is vervolgens buiten behandeling gesteld vanwege het niet verstrekken door [eiser] van zijn huidige financiële en persoonlijke gegevens. Hiertegen heeft [eiser] op 22 juni 2014 een bezwaarschrift ingediend, dat is aangemerkt als een administratief beroepschrift en als zodanig is behandeld. Het administratief beroep is afgewezen met dagtekening 5 september 2014. [eiser] heeft vervolgens tegen deze afwijzing beroep ingesteld bij de sector Bestuursrecht van deze rechtbank, welk beroep op 16 oktober 2014 is ingetrokken.
2.3.
Met dagtekening 26 september 2014 is door het SVHW een dwangbevel aan [eiser] opgelegd met bevel tot betaling van de aan [eiser] opgelegde aanslag gemeentelijke heffingen over het jaar 2013 met nummer [nummer 1] , groot € 132,09, vermeerderd met aanmaningskosten ad € 7,00 en de kosten van betekening van het dwangbevel ad € 42,00. Aangezien betaling ook na betekening van dit dwangbevel aan [eiser] is uitgebleven, is met dagtekening 8 oktober 2014 aan [eiser] aangekondigd dat het dwangbevel ten uitvoer zou worden gelegd.
2.4.
Met dagtekening 26 september 2014 is door het SVHW een dwangbevel aan [eiser] uitgevaardigd met bevel tot betaling van de aan [eiser] opgelegde aanslag waterschapsbelasting over het jaar 2013 met nummer [nummer 2] , groot € 16,56, vermeerderd met aanmaningskosten ad € 7,00 en de kosten van betekening van het dwangbevel ad € 39,00.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - dat de rechtbank de dwangbevelen buiten effect zal stellen, met veroordeling van de Gemeente Albrandswaard in de kosten van het geding.
3.2.
De Gemeente Albrandswaard voert verweer, dat strekt tot afwijzing van de vordering, kosten rechtens.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [eiser] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.
4.2.
[eiser] verwijst in de dagvaarding naar dwangbevelen ten aanzien van de belastingjaren 2012, 2013 en 2014. Slechts de dwangbevelen inzake belastingjaar 2013 zijn als productie bij de dagvaarding gevoegd. Ter gelegenheid van de comparitie heeft [eiser] verklaard dat hij belastingen over 2013 en 2014 terugvordert; dat in de dagvaarding ook belastingen over 2012 worden teruggevorderd is een vergissing, aldus [eiser] . Met betrekking tot belastingjaar 2014 geldt dat weliswaar aanslagen aan [eiser] zijn opgelegd, maar dat ten aanzien van dit belastingjaar geen dwangbevel is uitgebracht. Uit het voorgaande volgt dan ook dat het verzet slechts kan zijn gericht tegen de aanslagen en dwangbevelen die betrekking hebben op het belastingjaar 2013.
4.3.
Voor zover de dagvaarding ziet op de aanslag en het dwangbevel waterschapsbelasting 2013 is de Gemeente Albrandswaard hierbij geen partij. Met betrekking tot deze aanslag en dit dwangbevel staat dan ook vast dat een onjuiste rechtspersoon is gedagvaard en dat [eiser] in zoverre reeds hierom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering.
4.4.
Aldus resteert slechts de (inhoudelijke) beoordeling van de aanslag en het dwangbevel gemeentelijke heffingen die voor het belastingjaar 2013 onder aanslagnummer [nummer 1] aan [eiser] is opgelegd. De rechtbank overweegt te dien aanzien als volgt.
4.5.
Krachtens artikel 231 lid 1 Gemeentewet geschiedt de heffing en invordering van gemeentelijke belastingen met toepassing van (onder meer) de Invorderingswet 1990 (hierna: Iw 1990). In het verlengde hiervan is in artikel 231 lid 2 van de Gemeentewet bepaald dat de in de Iw 1990 genoemde bevoegdheden en verplichtingen van de ontvanger met betrekking tot de gemeentelijke belastingen gelden voor de gemeenteambtenaar belast met de invordering van gemeentelijke belastingen. Ingevolge artikel 3 van de Iw 1990 jo. artikel 231 van de Gemeentewet treedt (uitsluitend, vgl. HR 31 januari 2003, NJ 2003, 213) de gemeenteambtenaar belast met de invordering van gemeentelijke belastingen als zodanig in rechte op in alle rechtsgedingen voortvloeiende uit de uitoefening van zijn taak. De Gemeente Albrandswaard heeft dit (het dagvaarden van het verkeerde bestuursorgaan) wel geconstateerd doch ter gelegenheid van de comparitie aangegeven hier geen processuele consequenties aan te willen verbinden, zodat de rechtbank deze kwestie bij de beoordeling verder buiten beschouwing zal laten.
4.6.
In het kader van de beoordeling van het verzet van [eiser] zijn artikel 17 lid 3 Iw 1990 en artikel 17 § 1 lid 3 Leidraad van belang. Volgens artikel 17 lid 3 Iw 1990 kan het verzet niet zijn gegrond op de stelling dat de belastingaanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. En artikel 17 § 1 lid 3 Leidraad luidt: […] Hoewel artikel 17, derde lid, van de wet als grond van verzet onder meer uitsluit de stelling dat de belastingaanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld, is niettemin in de rechtspraak aangenomen dat verzet bij de burgerlijke rechter mogelijk is tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel uitgevaardigd terzake van een belastingaanslag waarvan de materiële verschuldigdheid zo twijfelachtig is dat de ontvanger in redelijkheid niet tot de beslissing had kunnen komen om tot tenuitvoerlegging over te gaan. […].
4.7.
De rechtbank behoeft in deze procedure derhalve niet de juistheid van de belastingaanslag te beoordelen. Wel zal zij marginaal dienen te toetsen of de materiële verschuldigdheid zo twijfelachtig is dat de ontvanger in redelijkheid niet tot de beslissing had kunnen komen om tot tenuitvoerlegging over te gaan.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is aangevoerd om te kunnen concluderen dat de materiële verschuldigdheid zo twijfelachtig is dat de ontvanger in redelijkheid niet tot de beslissing had kunnen komen om tot tenuitvoerlegging over te gaan.
De door [eiser] in dit kader betrokken stellingen over – kort gezegd – zijn gebrek aan inkomsten spelen geen rol bij het vaststellen van de materiële verschuldigdheid van de aanslag, doch kunnen hoogstens van belang zijn in het kader van de vraag of men in aanmerking komt voor kwijtschelding, dat wil zeggen of de materieel verschuldigde belastingaanslag daadwerkelijk moet worden voldaan. De stelling van [eiser] dat de besluiten onvoldoende zijn gemotiveerd is niet, althans onvoldoende onderbouwd en wordt om die reden gepasseerd. Aan bewijslevering op dit punt wordt dan ook niet toegekomen. Daarbij komt dat [eiser] tegen de betreffende aanslag – om hem moverende redenen – geen rechtsmiddel heeft aangewend. Voor het overige heeft [eiser] geen feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat de Ontvanger door de tenuitvoerlegging van het dwangbevel misbruik van zijn executiebevoegdheid maakt of in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur dan anderszins onrechtmatig handelt. Zelfs indien de afwijzing van een verzoek om kwijtschelding wel moet worden betrokken bij de beantwoording van de vraag of een aanslag materieel verschuldigd is, heeft te gelden dat de stellingen van [eiser] in dit kader niet relevant zijn, nu vast staat dat [eiser] voor de aanslag waarop het verzet betrekking heeft (de aanslag gemeentelijke heffingen 2013, opgelegd onder aanslagnummer [nummer 1] ) nimmer een verzoek tot kwijtschelding heeft ingediend.
4.9.
De stelling van [eiser] dat het SVHW onbevoegd is om namens de Gemeente Albrandswaard te handelen is niet, althans onvoldoende onderbouwd en wordt om die reden gepasseerd. Aan bewijslevering op dit punt wordt dan ook niet toegekomen.
4.10.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het verzet ongegrond is en dat de Gemeente Albrandswaard niet onrechtmatig heeft gehandeld door de uitvaardiging van het dwangbevel en niet aansprakelijk is voor daardoor aan de zijde van [eiser] ontstane schade. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.11.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente Albrandswaard worden begroot op:
- salaris advocaat € 904,00 (2 pnt x tarief II € 452,00)
Totaal € 904,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart het verzet ongegrond,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente Albrandswaard tot op heden begroot op € 904,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Boer en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2015. [1]

Voetnoten

1.801/1629