ECLI:NL:RBROT:2015:6761

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 september 2015
Publicatiedatum
22 september 2015
Zaaknummer
C/10/479572 / HA ZA 15-722
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdige betaling griffierecht en toepassing hardheidsclausule

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.C.J.L. Huurman, in een geschil verwikkeld met gedaagde, die niet is verschenen. De zaak betreft de niet-tijdige betaling van het griffierecht door eiser, dat volgens de wet binnen vier weken na de eerste zitting voldaan moest zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat het griffierecht pas op 26 augustus 2015 is ontvangen, terwijl de eerste zitting op 15 juli 2015 plaatsvond. Dit betekent dat de betaling te laat was.

Eiser heeft aangevoerd dat de vertraging in de betaling het gevolg was van een miscommunicatie en dat er spoed bij de zaak is, omdat het gaat om de terugbetaling van een geleend bedrag door gedaagde, die financiële problemen zou hebben. Eiser verzocht de rechtbank om toepassing van de hardheidsclausule, zodat de gevolgen van de te late betaling niet zouden worden doorgevoerd.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen grond is voor toepassing van de hardheidsclausule. De verplichting om het griffierecht tijdig te betalen is wettelijk vastgelegd en eiser, bijgestaan door een advocaat, had moeten weten dat deze verplichting bestond. De rechtbank heeft ook gewezen op de mogelijkheid voor advocaten om gebruik te maken van een landelijke rekening-courant om tijdig aan de betalingsverplichting te voldoen. Uiteindelijk heeft de rechtbank gedaagde van de instantie ontslagen en eiser veroordeeld in de proceskosten, die op nihil zijn begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/479572 / HA ZA 15-722
Vonnis van 9 september 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. C.C.J.L. Huurman,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring;
  • de akte van eiser.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Op grond van artikel 3 lid 1 Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) is iedere verschenen partij in een civiele procedure een griffierecht verschuldigd. Op grond van het derde lid van die bepaling dient de eiser ervoor te zorgen dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de eerstdienende dag op de rekening van de rechtbank is bijgeschreven. Voor de gedaagde geldt een termijn van vier weken na zijn verschijning.
2.2.
Deze zaak diende voor het eerst op 15 juli 2015. Uit de administratie van de rechtbank blijkt dat het griffierecht van eiser pas op 26 augustus 2015 is ontvangen. Dat is dus te laat.
2.3.
Op grond van artikel 127a lid 2 Rv ontslaat de rechter de gedaagde van de instantie als de eiser het griffierecht niet tijdig heeft voldaan. Op grond van artikel 127 lid 3 Rv laat de rechter deze consequentie buiten toepassing als hij van oordeel is dat dit, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.4.
Bij akte heeft eiser aangevoerd dat niet binnen de in eerste instantie door de rechtbank gestelde termijn is betaald als gevolg van een miscommunicatie. Toen een eerste aanmaning is ontvangen, heeft mr. Huurman namens eiser alsnog binnen de in die aanmaning vermelde termijn betaald. Eiser heeft voorts aangevoerd dat deze zaak spoed heeft, omdat de zaak handelt over de terugbetaling door gedaagde van een geleend geldbedrag en gedaagde financiële problemen heeft. Bij het opnieuw aanhangig moeten maken van de zaak zullen de verhaalsmogelijkheden wellicht nihil zijn, aldus eiser.
2.5.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen grond bestaat voor toepassing van de hardheidsclausule. Zij wijst daartoe op het volgende.
2.6.
De betalingsverplichting en de termijn waarbinnen betaald moet zijn vloeien rechtstreeks voort uit de wet. Anders dan eiser lijkt te betogen, gaat het dus niet om een door de rechtbank gestelde termijn. Zeker nu eiser werd bijgestaan door een advocaat, mocht daarom van eiser verwacht worden dat hij erop voorbereid was dat binnen vier weken na aanbrengen van de zaak het griffierecht betaald moest hebben. De rechtbank wijst er voorts op dat sinds 1 september 2014 een landelijke rekening-courant voor alle gerechten gezamenlijk kan worden afgesloten (zie Stcrt. 2014, nr. 24073). Er is aldus door de rechterlijke organisatie voorzien in een eenvoudige mogelijkheid voor advocaten om per definitie op tijd het griffierecht te voldoen. Op grond van artikel 7 van de toepasselijke voorwaarden wordt het griffierecht immers onmiddellijk nadat dit recht verschuldigd is geworden als betaald beschouwd. Niet gebleken is dat (het kantoor van) mr. Huurman voor een dergelijke landelijke rekening-courant niet in aanmerking zou komen. Van advocaten mag worden verwacht van deze faciliteit gebruik te maken om te waarborgen dat binnen de wettelijke termijnen wordt betaald, dan wel dat zij dit op andere wijze waarborgen.
2.7.
De rechtbank zal gedaagde dan ook overeenkomstig het uitgangspunt van de wet van de instantie ontslaan.
2.8.
Gelet op het bepaalde in artikel 127a lid 2 Rv wordt eiser veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, te begroten op nihil.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
ontslaat gedaagde van de instantie;
3.2.
veroordeelt eiser in de proceskosten van gedaagde, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2015.1980