Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 10 juni 2015
- het proces-verbaal van comparitie van 25 augustus 2015.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak vorderde de eiseres, die samen met de gedaagde had samengewoond, een bedrag van € 77.365,90 van de gedaagde. Dit bedrag was door eiseres uit haar privévermogen gefinancierd voor de verbouwing van de woning van de gedaagde. De partijen hadden geen samenlevingscontract en er was voorafgaand aan de verbouwing geen overeenkomst over de terugbetaling van de kosten. De rechtbank oordeelde dat, ondanks het ontbreken van een formele overeenkomst, er op basis van de redelijkheid en billijkheid vergoedingsrechten konden ontstaan. De rechtbank stelde vast dat de eiseres het bedrag had geleend van haar moeder en dat de gedaagde niet had voldaan aan zijn stelplicht met betrekking tot zijn verweer dat er een natuurlijke verbintenis bestond. De rechtbank oordeelde dat de kosten van de verbouwing, die door eiseres waren betaald, vergoed dienden te worden, terwijl de kosten van regulier onderhoud niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. Uiteindelijk werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 66.917,93 aan de eiseres, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis werd uitgesproken op 9 september 2015.