4.3.Uit het bepaalde in artikel 3:303 BW en artikel 2:15 lid 3 BW blijkt dat [eiser] zowel belang dient te hebben bij de door hem ingestelde vordering als bij nakoming van de beweerdelijk overtreden regel. Volgens [eiser] is dit belang gegeven nu Lukoil Personnel zich op het standpunt stelt dat de arbeidsovereenkomst eindigt als gevolg van het Besluit. Bovendien is het voor [eiser] van belang om te weten of hij als bestuurder per 1 januari 2014 nog externe verantwoordelijkheid draagt als statutair bestuurder van Lukoil. De rechtbank oordeelt dat dit belangen zijn als bedoeld in artikel 3:303 BW. Ter zitting heeft [eiser] toegelicht dat hij alternatieven naar voren had kunnen brengen en op zijn persoonlijke situatie had kunnen wijzen als hij in de gelegenheid was gesteld om bij de juiste personen en bij de juiste organen zijn advies naar voren te brengen. Hoewel hierin een belang als bedoeld in artikel 2:15 lid 3 BW kan zijn gelegen, acht de rechtbank in dit geval ook de navolgende omstandigheden van belang:
a. Er is tussen [eiser] enerzijds en Lukoil, dan wel Lukoil Personnel anderzijds, geruime tijd uitgebreid gesproken over een (mogelijke) beëindiging van het dienstverband, welk einde door Lukoil Personnel bevestigd is met de Order. [eiser] was ermee bekend dat het dienstverband het arbeidsrechtelijke vehikel was ten behoeve van zijn positie als statutair bestuurder van Lukoil. [eiser] had dan ook moeten begrijpen dat deze gesprekken en de Order evenzeer betrekking hadden op de beëindiging van zijn functie als statutair bestuurder. Dit geldt te meer nu in de Order expliciet is verwezen naar zijn functie als statutair bestuurder en zijn plaatsing bij Lukoil.
Dat [eiser] heeft begrepen dat zijn dienstverband daadwerkelijk tot een einde zou komen, blijkt onder meer uit de door hem in het geding gebrachte e-mail van 7 oktober 2013, waarin verzocht wordt om een verlenging van de detacheringsovereenkomst met Lukoil Personnel.
De stellingen van Lukoil dat [eiser] maanden heeft gehandeld conform de beëindiging van het dienstverband en het statutair bestuurderschap, dat [eiser] tot het uitbrengen van de dagvaarding geen werkhervatting heeft gevorderd, dat [eiser] zich pas middels de dagvaarding, althans bij brief van 23 januari 2015, voor het eerst beschikbaar hield voor het verrichten van de overeengekomen werkzaamheden, alsmede dat [eiser] tot 22 december 2014 op geen enkele wijze aan de bel heeft getrokken om kenbaar te maken dat hij het niet eens was met de gang van zaken en deze – zoals [eiser] ter zitting stelde – als diffamerend heeft ervaren, zijn door [eiser] niet betwist.
Afgezien van de algemene stelling van [eiser] dat hij negatief zou hebben geadviseerd over het voorgenomen Besluit als hij daartoe in de gelegenheid was gesteld, is gesteld noch gebleken wat het advies zou inhouden en dat dit advies invloed zou kunnen hebben gehad op de besluitvorming. Dat zijn advies invloed zou hebben gehad op de besluitvorming acht de rechtbank niet aannemelijk.
Inmiddels is een tweede ontslagbesluit genomen waarbij onbetwist is voldaan aan de wettelijke en statutaire vereisten. Van herstel van het statutair bestuurderschap zal reeds daarom geen sprake meer zijn.
[eiser] kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat hij er belang bij heeft te weten of hij nog externe verantwoordelijkheid draagt. Zolang het Besluit niet door de rechtbank wordt vernietigd, bestaat daarover geen enkele onzekerheid. Het is echter juist [eiser] zelf geweest die vernietiging van het besluit heeft gevorderd.
Onder deze omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat niet sprake is van een redelijk belang in de zin van artikel 2:15 lid 3 BW, zodat de rechtbank niet zal overgaan tot vernietiging van het Besluit.