In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een geschil tussen erfgenamen over de omvang van de nalatenschap van hun overleden moeder. De eisers, die de enige kinderen van de overledene zijn, vorderen een vaststelling van de nalatenschap op een bedrag van € 26.568,- en beschuldigen de gedaagde, een van de erfgenamen, van wanprestatie en onrechtmatig handelen bij het beheer van de financiën van hun moeder. De gedaagde heeft de uitvaart geregeld en stelt dat hij dit deed met instemming van de moeder, die niet onder curatele stond en in staat was haar eigen financiën te beheren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun claims van wanprestatie en onrechtmatig handelen. De rechtbank concludeert dat de gedaagde niet onrechtmatig heeft gehandeld en dat de financiële transacties met medeweten van de moeder zijn verricht. De vorderingen van de eisers worden afgewezen, terwijl in reconventie de gedaagde wordt toegewezen in zijn vordering tot betaling van uitvaartkosten door de eisers, die ieder € 818,50 moeten betalen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.