ECLI:NL:RBROT:2015:6247

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2015
Publicatiedatum
28 augustus 2015
Zaaknummer
C/10/446716 / HA ZA 14-284
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van boetebedrag en schadevergoeding na ontbinding koopovereenkomst wegens geestelijke stoornis

In deze zaak heeft eiseres een koopovereenkomst gesloten met gedaagde voor de verkoop van haar appartement. Gedaagde heeft echter niet meegewerkt aan de levering van het appartement, waardoor eiseres vorderingen heeft ingesteld voor betaling van een boetebedrag en schadevergoeding. Gedaagde voert verweren aan, waaronder een beroep op een geestelijke stoornis, die volgens hem de overeenkomst vernietigbaar maakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde ten tijde van het sluiten van de overeenkomst leed aan geestelijke stoornissen en dat de overeenkomst voor hem nadelig was. Hierdoor is het vermoeden ontstaan dat gedaagde de overeenkomst onder invloed van zijn stoornis heeft gesloten, wat leidt tot de conclusie dat zijn wil tot het aangaan van de overeenkomst heeft ontbroken. De rechtbank heeft de vorderingen van eiseres afgewezen en geoordeeld dat de overeenkomst vernietigd moet worden. Eiseres is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/446716 / HA ZA 14-284
Vonnis van 26 augustus 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. A.P. van Dijk,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] , gemeente Cromstrijen,
gedaagde,
advocaat mr. J.M. Visser.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 augustus 2014 en de daarin genoemde processtukken,
  • het proces-verbaal van comparitie van 15 juni 2015.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben op 8 juli 2013 een overeenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten waarbij [eiser] het appartementsrecht aan de [adres] (hierna: de woning) heeft verkocht aan [gedaagde] voor een bedrag van
€ 129.500,-- (productie 1 bij de dagvaarding).
2.2.
Artikel 1 van de overeenkomst luidt:
“De voor de overdracht vereiste akte van levering zal worden verleden ten overstaan van de notaris van Notariaat de Gier (….) op 20 augustus 2013 of zoveel eerder of later als partijen nader zullen overeenkomen.”
Artikel 12 van de overeenkomst luidt:
“1. Indien een van de partijen, na in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen nalatig is of blijft in de nakoming van een of meer van haar uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen, kan de wederpartij van de nalatige deze overeenkomst zonder rechterlijke overeenkomst ontbinden door middel van een schriftelijke verklaring aan de nalatige.
2. Ontbinding op grond van tekortkoming is slechts mogelijk na voorafgaande ingebrekestelling. Bij ontbinding van de overeenkomst op grond van toerekenbare tekortkoming zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij een zonder rechterlijke tussenkomst terstond opeisbare boete van € 12.950,- (…) verbeuren onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding en vergoeding van kosten van verhaal.
(…)”
2.3.
De brief van [gedaagde] aan [eiser] en aan haar makelaar van 27 juli 2013 (productie 1 bij antwoord) houdt voor zover relevant het volgende in:
“Ik verblijf thans in het bovengenoemd ziekenhuis. Beleeft toch dringend verzoek ik U vanwege mijn ziekenhuisopname het geldtransport van bovengenoemd perceel uit te stellen van 20 augustus 2013 naar 15 oktober 2013.
De datum van de ontbindende voorwaarden van de hypotheek uit te stellen van 6 augustus 2013 naar 15 september 2013. Ik ga er vanuit dat U het uitstel zult verlenen. Indien U van een andere mening bent toegedaan verzoek ik U dit voor 5 augustus 2013 schriftelijk aan me mede te delen.”
De makelaar van [eiser] heeft deze brief ontvangen.
2.4.
[gedaagde] heeft niet meegewerkt aan de levering van de woning op 20 augustus 2013. De belangenbehartiger van [eiser] , M.V. [belanghebbende] (hierna: [belanghebbende] ) heeft
[gedaagde] namens [eiser] bij brief van 29 augustus 2014 in gebreke gesteld. Partijen hebben vervolgens afgesproken dat de levering van de woning zou plaatsvinden op
30 september 2013. [gedaagde] is op 30 september 2013 niet bij de notaris verschenen.
2.5.
De brief van [belanghebbende] aan [gedaagde] van 10 oktober 2013 (productie 5 bij de dagvaarding) houdt voor zover relevant het volgende in:
“Eerder heb ik u reeds in gebreke gesteld. Namens cliente ontbind ik de tussen partijen gesloten koopovereenkomst. Overeenkomstig hetgeen bepaald in artikel 12 lid 2 van de koopakte maak ik namens cliente aanspraak op de terstond opeisbare boete van
€ 12.950,00, onverminderd het recht om aanvullende schadevergoeding en vergoeding van kosten te verhalen.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot: (i) het betalen aan haar van een bedrag van € 12.950,-- aan boete, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 29 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, (ii) het betalen aan haar van een bedrag van € 56.500,-- aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf
29 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, (iii) het betalen aan haar van een bedrag van € 2.158,80 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 29 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, (iv) het betalen aan haar van een bedrag van € 1.490,09 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, en (v) te betalen aan haar van een bedrag van € 1.788,-- aan proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
Aan deze vorderingen legt [eiser] het volgende ten grondslag. Tussen partijen is nader overeengekomen dat de woning op 30 september 2013 zou worden geleverd. Omdat [gedaagde] niet wilde meewerken aan de levering, is de overeenkomst door [eiser] per brief van 10 oktober 2013 rechtsgeldig ontbonden. Op grond van de overeenkomst is
[gedaagde] een boete van € 12.950,-- aan [eiser] verschuldigd. Voorts is [gedaagde] door niet mee te werken aan de levering van de woning tekort geschoten in de nakoming van een verbintenis en is hij gehouden de daaruit voor [eiser] voortvloeiende schade te vergoeden. Die schade bestaat uit een bedrag van € 56.600,-- aan verminderde verkoopopbrengst van de woning en een bedrag van € 2.1580,80 aan extra woonlasten.
3.3.
[gedaagde] bestrijdt het genoemde boetebedrag aan [eiser] verschuldigd te zijn en bestrijdt ook dat hij is tekortgeschoten in de nakoming van een verbintenis. [gedaagde] voert als verweren aan dat: (i) hij een geldig beroep op een in de overeenkomst opgenomen ontbindende voorwaarde heeft gedaan en dat hij de overeenkomst daarmee rechtsgeldig heeft ontbonden, (ii) hij de overeenkomst is aangegaan onder invloed van een geestelijke stoornis en dat deze daardoor vernietigbaar is, (iii) het boetebedrag dient te worden gematigd, en (iv) [eiser] niet heeft voldaan aan de schadebeperkingsplicht van
artikel 6:101 lid 1 BW.

4.De beoordeling

4.1.
In artikel 1 van de overeenkomst is bepaald dat de levering van de woning op
20 augustus 2013 plaatsvindt, of zoveel eerder of later als door partijen nader overeen wordt gekomen. Vast staat dat: (i) partijen nader overeen zijn gekomen dat de levering op
30 september 2013 zou plaatsvinden, (ii) [gedaagde] op die datum niet bij de notaris is verschenen, (iii) [gedaagde] door of namens [eiser] in gebreke is gesteld met betrekking tot de nakoming van de overeenkomst, en (iv) namens [eiser] op
10 oktober 2013 een brief naar [gedaagde] is gestuurd voor zover relevant inhoudende dat de overeenkomst wordt ontbonden. In beginsel heeft [eiser] gelet op deze feiten de overeenkomst op 10 oktober 2013 rechtsgeldig ontbonden en kan zij aanspraak maken op de in artikel 12 lid 2 van de overeenkomst beschreven contractuele boete en op door haar als gevolg van de handelswijze van [gedaagde] geleden schade.
4.2.
De vraag die thans moet worden beantwoord is of één van door [gedaagde] gevoerde verweren slaagt. Indien dat het geval is, moeten de vorderingen worden afgewezen.
Het beroep op een stoornis van de geestvermogens (artikel 3:34 BW)
4.3.
[gedaagde] doet – overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:51 lid 3 BW – bij wijze van verweer een beroep op de in artikel 3:34 BW neergelegde grond voor de vernietiging van rechtshandelingen. Artikel 3:34 BW luidt:
“1. Heeft iemand wiens geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord, iets verklaard, dan wordt een met de verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken, indien de stoornis een redelijke waardering der bij de handeling betrokken belangen belette, of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan. Een verklaring wordt vermoed onder invloed van de stoornis te zijn gedaan, indien de rechtshandeling voor de geestelijk gestoorde nadelig was, tenzij het nadeel op het tijdstip van de rechtshandeling redelijkerwijze niet was te voorzien.
2. Een zodanig ontbreken van wil maakt een rechtshandeling vernietigbaar. Een eenzijdige rechtshandeling die niet tot een of meer bepaalde personen gericht was, wordt door het ontbreken van wil echter nietig”
4.4.
Op degene die op grond van deze bepaling een beroep doet op de vernietigbaarheid van een overeenkomst rust de stelplicht (en zo nodig de bewijslast) dat: (i) ten tijde van het sluiten van de overeenkomst bij hem of haar een geestelijke stoornis aanwezig was, en (ii) in verband met deze geestesstoornis zijn of haar wil tot het sluiten van de overeenkomst heeft ontbroken. Hierbij kan worden aangesloten bij de door de wetgever in artikel 3:34 lid 1 BW genoemde vermoedens. Een van de vermoedens houdt in dat indien een geestelijk gestoorde de overeenkomst onder invloed van zijn stoornis heeft gesloten, een met dat sluiten overeenstemmende wil wordt geacht te ontbreken. In dit verband is in het eerste lid een (hulp)vermoeden opgenomen: als de overeenkomst voor de geestelijk gestoorde nadelig was, wordt vermoed dat hij die overeenkomst onder invloed van zijn stoornis heeft gesloten.
4.5.
[gedaagde] stelt dat hij lijdt, en ten tijde van het sluiten van de overeenkomst ook al leed, aan geestelijke stoornissen – bestaande uit onder meer cognitieve stoornissen en niet-aangeboren hersenletsel – en dat hij de overeenkomst onder invloed van deze stoornissen heeft gesloten. Ter onderbouwing van deze stelling heeft hij een rapport van een door een GZ-psycholoog op 19, 25, 26 en 31 maart 2014 uitgevoerd onderzoek overgelegd (productie 10 bij de conclusie van antwoord). Naar de kern genomen stelt [gedaagde] dat als gevolg van zijn stoornissen zijn wil tot het sluiten van de overeenkomst heeft ontbroken. In dit verband stelt [gedaagde] (ook) dat de overeenkomst, gelet op zijn ziekenhuisopnames na het sluiten daarvan en de thans door [eiser] gevorderde contractuele boete en aanvullende schadevergoeding, voor hem nadelig was.
4.6.
[eiser] heeft niet heeft betwist dat [gedaagde] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst leed aan geestelijke stoornissen en evenmin dat de overeenkomst voor
nadelig was, zodat een en ander als vaststaand dient te worden aangenomen. Nu vaststaat dat de overeenkomst nadelig was voor [gedaagde] , treedt op grond van artikel 3:34 lid 1 BW het vermoeden in dat hij de overeenkomst onder invloed van zijn geestelijke stoornissen heeft gesloten. In die omstandigheid dient volgens genoemde bepaling eveneens te worden aangenomen dat bij [gedaagde] de wil tot het aangaan van de overeenkomst heeft ontbroken.
4.7.
Het verweer slaagt. De overeenkomst moet op grond van artikel 3:51 lid 1 BW als vernietigd worden beschouwd, welke vernietiging gelet op artikel 3:53 lid 1 BW terugwerkt tot het tijdstip waarop de overeenkomst is gesloten. Daarmee is de grond aan de vorderingen van [eiser] komen te ontvallen, zodat deze zullen worden afgewezen.
4.8.
Gelet op het voorgaande kunnen de overige stellingen, betwistingen en verweren bij gebrek aan belang onbesproken blijven.
Proceskosten
4.9.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op een bedrag van
€ 1.865,--. Dit bedrag is opgebouwd uit een bedrag van € 77,-- aan griffierecht en een bedrag van € 1.788,-- aan salaris advocaat (twee punten × tarief IV à € 894,--).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op een bedrag van € 1.865,--,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. Limborgh en in het openbaar uitgesproken op
26 augustus 2015.
2294/2396/2722