Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 27 augustus 2014 en de daarin genoemde processtukken,
- het proces-verbaal van comparitie van 15 juni 2015.
2.De feiten
€ 129.500,-- (productie 1 bij de dagvaarding).
[gedaagde] namens [eiser] bij brief van 29 augustus 2014 in gebreke gesteld. Partijen hebben vervolgens afgesproken dat de levering van de woning zou plaatsvinden op
€ 12.950,00, onverminderd het recht om aanvullende schadevergoeding en vergoeding van kosten te verhalen.”
3.Het geschil
29 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, (iii) het betalen aan haar van een bedrag van € 2.158,80 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 29 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, (iv) het betalen aan haar van een bedrag van € 1.490,09 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, en (v) te betalen aan haar van een bedrag van € 1.788,-- aan proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
[gedaagde] een boete van € 12.950,-- aan [eiser] verschuldigd. Voorts is [gedaagde] door niet mee te werken aan de levering van de woning tekort geschoten in de nakoming van een verbintenis en is hij gehouden de daaruit voor [eiser] voortvloeiende schade te vergoeden. Die schade bestaat uit een bedrag van € 56.600,-- aan verminderde verkoopopbrengst van de woning en een bedrag van € 2.1580,80 aan extra woonlasten.
artikel 6:101 lid 1 BW.
4.De beoordeling
20 augustus 2013 plaatsvindt, of zoveel eerder of later als door partijen nader overeen wordt gekomen. Vast staat dat: (i) partijen nader overeen zijn gekomen dat de levering op
10 oktober 2013 een brief naar [gedaagde] is gestuurd voor zover relevant inhoudende dat de overeenkomst wordt ontbonden. In beginsel heeft [eiser] gelet op deze feiten de overeenkomst op 10 oktober 2013 rechtsgeldig ontbonden en kan zij aanspraak maken op de in artikel 12 lid 2 van de overeenkomst beschreven contractuele boete en op door haar als gevolg van de handelswijze van [gedaagde] geleden schade.
nadelig was, zodat een en ander als vaststaand dient te worden aangenomen. Nu vaststaat dat de overeenkomst nadelig was voor [gedaagde] , treedt op grond van artikel 3:34 lid 1 BW het vermoeden in dat hij de overeenkomst onder invloed van zijn geestelijke stoornissen heeft gesloten. In die omstandigheid dient volgens genoemde bepaling eveneens te worden aangenomen dat bij [gedaagde] de wil tot het aangaan van de overeenkomst heeft ontbroken.
€ 1.865,--. Dit bedrag is opgebouwd uit een bedrag van € 77,-- aan griffierecht en een bedrag van € 1.788,-- aan salaris advocaat (twee punten × tarief IV à € 894,--).
5.De beslissing
26 augustus 2015.